×

Surah As-Saaffat in Dutch

Quran Dutch ⮕ Surah Assaaffat

Translation of the Meanings of Surah Assaaffat in Dutch - الهولندية

The Quran in Dutch - Surah Assaaffat translated into Dutch, Surah As-Saaffat in Dutch. We provide accurate translation of Surah Assaaffat in Dutch - الهولندية, Verses 182 - Surah Number 37 - Page 446.

بسم الله الرحمن الرحيم

وَالصَّافَّاتِ صَفًّا (1)
Bij de zich in rijen opstellenden
فَالزَّاجِرَاتِ زَجْرًا (2)
de scheldend afschrikkenden
فَالتَّالِيَاتِ ذِكْرًا (3)
en een vermaning voorlezenden
إِنَّ إِلَٰهَكُمْ لَوَاحِدٌ (4)
Voorwaar, jullie god is één
رَّبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا وَرَبُّ الْمَشَارِقِ (5)
de Heer van de hemelen, de aarde en wat er tussen beide is en de Heer van de plaatsen van opkomst
إِنَّا زَيَّنَّا السَّمَاءَ الدُّنْيَا بِزِينَةٍ الْكَوَاكِبِ (6)
Wij hebben de dichtstbijzijnde hemel met de pracht van de sterren opgesierd
وَحِفْظًا مِّن كُلِّ شَيْطَانٍ مَّارِدٍ (7)
om ook elke opstandige satan af te weren
لَّا يَسَّمَّعُونَ إِلَى الْمَلَإِ الْأَعْلَىٰ وَيُقْذَفُونَ مِن كُلِّ جَانِبٍ (8)
zodat zij niet naar de allerhoogste raad van voornaamsten kunnen luisteren. En er wordt van elke kant tegen hen aan gegooid
دُحُورًا ۖ وَلَهُمْ عَذَابٌ وَاصِبٌ (9)
om hen te verjagen -- en voor hen is er een voortdurende bestraffing
إِلَّا مَنْ خَطِفَ الْخَطْفَةَ فَأَتْبَعَهُ شِهَابٌ ثَاقِبٌ (10)
behalve als iemand toch iets opvangt; hij wordt dan achtervolgd door een brandende staartster
فَاسْتَفْتِهِمْ أَهُمْ أَشَدُّ خَلْقًا أَم مَّنْ خَلَقْنَا ۚ إِنَّا خَلَقْنَاهُم مِّن طِينٍ لَّازِبٍ (11)
Vraag hun maar om uitsluitsel of zij het moeilijkst te scheppen zijn of anderen die Wij geschapen hebben; hen hebben Wij van kleverige klei geschapen
بَلْ عَجِبْتَ وَيَسْخَرُونَ (12)
Nee, jij bent verbaasd, maar zij schimpen
وَإِذَا ذُكِّرُوا لَا يَذْكُرُونَ (13)
Wanneer zij vermaand worden gedenken zij niet
وَإِذَا رَأَوْا آيَةً يَسْتَسْخِرُونَ (14)
Wanneer zij een teken zien lachen zij schamper
وَقَالُوا إِنْ هَٰذَا إِلَّا سِحْرٌ مُّبِينٌ (15)
en zeggen: "Dit is duidelijk slechts toverij
أَإِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًا وَعِظَامًا أَإِنَّا لَمَبْعُوثُونَ (16)
Wanneer wij gestorven zijn en stof en botten geworden, zullen wij dan opgewekt worden
أَوَآبَاؤُنَا الْأَوَّلُونَ (17)
En onze vaderen dan, die er eertijds waren
قُلْ نَعَمْ وَأَنتُمْ دَاخِرُونَ (18)
Zeg: "Ja zeker, en jullie zullen onderdanig zijn
فَإِنَّمَا هِيَ زَجْرَةٌ وَاحِدَةٌ فَإِذَا هُمْ يَنظُرُونَ (19)
Dan klinkt slechts één afschrikkende kreet en dan zullen zij [staan te] kijken
وَقَالُوا يَا وَيْلَنَا هَٰذَا يَوْمُ الدِّينِ (20)
en zeggen: "Wee ons, dit is de oordeelsdag
هَٰذَا يَوْمُ الْفَصْلِ الَّذِي كُنتُم بِهِ تُكَذِّبُونَ (21)
Dit is de dag van de schifting die jullie hebben geloochend
۞ احْشُرُوا الَّذِينَ ظَلَمُوا وَأَزْوَاجَهُمْ وَمَا كَانُوا يَعْبُدُونَ (22)
Verzamelt hen die onrecht hebben gepleegd, hun echtgenoten en wat zij hebben gediend
مِن دُونِ اللَّهِ فَاهْدُوهُمْ إِلَىٰ صِرَاطِ الْجَحِيمِ (23)
in plaats van God. Voert hen dan op de weg naar het hellevuur
وَقِفُوهُمْ ۖ إِنَّهُم مَّسْئُولُونَ (24)
En laat hen zich opstellen, want zij moeten verantwoording afleggen
مَا لَكُمْ لَا تَنَاصَرُونَ (25)
Waarom hebben jullie elkaar niet geholpen
بَلْ هُمُ الْيَوْمَ مُسْتَسْلِمُونَ (26)
Maar nee, vandaag geven zij zich over
وَأَقْبَلَ بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍ يَتَسَاءَلُونَ (27)
Zij komen op elkaar toe om elkaar te ondervragen
قَالُوا إِنَّكُمْ كُنتُمْ تَأْتُونَنَا عَنِ الْيَمِينِ (28)
Zij zeggen: "Jullie kwamen altijd van rechts op ons toe
قَالُوا بَل لَّمْ تَكُونُوا مُؤْمِنِينَ (29)
Zij zeggen: "Welnee, wij waren geen gelovigen
وَمَا كَانَ لَنَا عَلَيْكُم مِّن سُلْطَانٍ ۖ بَلْ كُنتُمْ قَوْمًا طَاغِينَ (30)
en wij hadden geen macht over jullie, maar jullie waren onbeschaamde mensen
فَحَقَّ عَلَيْنَا قَوْلُ رَبِّنَا ۖ إِنَّا لَذَائِقُونَ (31)
En dus is de uitspraak van onze Heer tegen ons bewaarheid. Wij zullen het proeven
فَأَغْوَيْنَاكُمْ إِنَّا كُنَّا غَاوِينَ (32)
Wij hebben jullie misleid, maar wij waren zelf misleid
فَإِنَّهُمْ يَوْمَئِذٍ فِي الْعَذَابِ مُشْتَرِكُونَ (33)
Op die dag zijn zij dus deelgenoten in de bestraffing
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَفْعَلُ بِالْمُجْرِمِينَ (34)
Zo doen Wij met de boosdoeners
إِنَّهُمْ كَانُوا إِذَا قِيلَ لَهُمْ لَا إِلَٰهَ إِلَّا اللَّهُ يَسْتَكْبِرُونَ (35)
Toen tot hen gezegd werd: "Er is geen god dan God" waren zij hoogmoedig
وَيَقُولُونَ أَئِنَّا لَتَارِكُو آلِهَتِنَا لِشَاعِرٍ مَّجْنُونٍ (36)
en zeiden: "Zullen wij onze goden voor een bezeten dichter verlaten
بَلْ جَاءَ بِالْحَقِّ وَصَدَّقَ الْمُرْسَلِينَ (37)
Welnee, hij is met de waarheid gekomen en bevestigt de gezondenen
إِنَّكُمْ لَذَائِقُو الْعَذَابِ الْأَلِيمِ (38)
Maar jullie zullen de pijnlijke bestraffing proeven
وَمَا تُجْزَوْنَ إِلَّا مَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ (39)
En aan jullie wordt slechts vergolden wat jullie gedaan hebben
إِلَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ (40)
Maar [dat geldt] niet voor de toegewijde dienaren van God
أُولَٰئِكَ لَهُمْ رِزْقٌ مَّعْلُومٌ (41)
Zij zijn het voor wie er een vastgestelde voorziening is
فَوَاكِهُ ۖ وَهُم مُّكْرَمُونَ (42)
Vruchten; en zij worden geëerd
فِي جَنَّاتِ النَّعِيمِ (43)
in de tuinen van de gelukzaligheid
عَلَىٰ سُرُرٍ مُّتَقَابِلِينَ (44)
op rustbanken zitten zij tegenover elkaar
يُطَافُ عَلَيْهِم بِكَأْسٍ مِّن مَّعِينٍ (45)
terwijl een drinkbeker bij hen wordt rondgegeven [waarin een drank is] uit een bron
بَيْضَاءَ لَذَّةٍ لِّلشَّارِبِينَ (46)
die helderwit is en aangenaam voor de drinkers
لَا فِيهَا غَوْلٌ وَلَا هُمْ عَنْهَا يُنزَفُونَ (47)
zonder iets schadelijks erin en waarvan zij niet beneveld raken
وَعِندَهُمْ قَاصِرَاتُ الطَّرْفِ عِينٌ (48)
En bij hen zijn gezellinnen met afgewende blikken en met grote ogen
كَأَنَّهُنَّ بَيْضٌ مَّكْنُونٌ (49)
alsof zij goed bewaarde eieren zijn
فَأَقْبَلَ بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍ يَتَسَاءَلُونَ (50)
Zij komen op elkaar toe om elkaar te ondervragen
قَالَ قَائِلٌ مِّنْهُمْ إِنِّي كَانَ لِي قَرِينٌ (51)
Iemand uit hun midden zegt: "Ik had een kameraad
يَقُولُ أَإِنَّكَ لَمِنَ الْمُصَدِّقِينَ (52)
die zei: 'Ben jij echt een van hen die denken dat het waar is
أَإِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًا وَعِظَامًا أَإِنَّا لَمَدِينُونَ (53)
Wanneer wij gestorven zijn en stof en botten geworden, zullen wij dan geoordeeld worden
قَالَ هَلْ أَنتُم مُّطَّلِعُونَ (54)
Hij zegt: "Willen jullie naar beneden kijken
فَاطَّلَعَ فَرَآهُ فِي سَوَاءِ الْجَحِيمِ (55)
Dan kijkt hij naar beneden en ziet hem midden in het hellevuur
قَالَ تَاللَّهِ إِن كِدتَّ لَتُرْدِينِ (56)
Hij zegt: "Bij God, bijna had jij mij in het verderf gestort
وَلَوْلَا نِعْمَةُ رَبِّي لَكُنتُ مِنَ الْمُحْضَرِينَ (57)
Zonder Gods genade zou ik een van hen geweest zijn die voorgeleid worden
أَفَمَا نَحْنُ بِمَيِّتِينَ (58)
Maar wij zijn toch niet dood
إِلَّا مَوْتَتَنَا الْأُولَىٰ وَمَا نَحْنُ بِمُعَذَّبِينَ (59)
Alleen onze eerste dood hebben we gehad. En wij worden toch ook niet gestraft
إِنَّ هَٰذَا لَهُوَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ (60)
Dit is de geweldige triomf
لِمِثْلِ هَٰذَا فَلْيَعْمَلِ الْعَامِلُونَ (61)
Iets dergelijks, daar moet men naar toewerken
أَذَٰلِكَ خَيْرٌ نُّزُلًا أَمْ شَجَرَةُ الزَّقُّومِ (62)
Is dat beter als gastverblijf of de zakkoemboom
إِنَّا جَعَلْنَاهَا فِتْنَةً لِّلظَّالِمِينَ (63)
Wij hebben die tot een verzoeking gemaakt voor de onrechtplegers
إِنَّهَا شَجَرَةٌ تَخْرُجُ فِي أَصْلِ الْجَحِيمِ (64)
Het is een boom die uit de oorsprong van het hellevuur tevoorschijn komt
طَلْعُهَا كَأَنَّهُ رُءُوسُ الشَّيَاطِينِ (65)
waarvan de knoppen zijn als satanskoppen
فَإِنَّهُمْ لَآكِلُونَ مِنْهَا فَمَالِئُونَ مِنْهَا الْبُطُونَ (66)
Daar eten zij van en vullen hun buiken ermee
ثُمَّ إِنَّ لَهُمْ عَلَيْهَا لَشَوْبًا مِّنْ حَمِيمٍ (67)
Daaroverheen krijgen zij dan een mengsel van gloeiend water
ثُمَّ إِنَّ مَرْجِعَهُمْ لَإِلَى الْجَحِيمِ (68)
Hun terugkeer is dan naar het hellevuur
إِنَّهُمْ أَلْفَوْا آبَاءَهُمْ ضَالِّينَ (69)
Zij hebben hun vaderen in dwaling aangetroffen
فَهُمْ عَلَىٰ آثَارِهِمْ يُهْرَعُونَ (70)
en zijn hen achterna gesneld
وَلَقَدْ ضَلَّ قَبْلَهُمْ أَكْثَرُ الْأَوَّلِينَ (71)
Voor hun tijd verkeerden de meesten van hen die er eertijds waren al in dwaling
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا فِيهِم مُّنذِرِينَ (72)
hoewel Wij in hun midden waarschuwers hadden gezonden
فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُنذَرِينَ (73)
Kijk dan hoe het einde was van de gewaarschuwden
إِلَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ (74)
Maar [dat geldt] niet voor de toegewijde dienaren van God
وَلَقَدْ نَادَانَا نُوحٌ فَلَنِعْمَ الْمُجِيبُونَ (75)
Noeh had tot Ons geroepen; een voortreffelijk verhoorder [zijn Wij]
وَنَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ مِنَ الْكَرْبِ الْعَظِيمِ (76)
En Wij redden hem en zijn familie uit de geweldige benardheid
وَجَعَلْنَا ذُرِّيَّتَهُ هُمُ الْبَاقِينَ (77)
en maakten dat het zijn nakomelingen waren die overbleven
وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِي الْآخِرِينَ (78)
En Wij lieten voor hem een goede naam bij het nageslacht na
سَلَامٌ عَلَىٰ نُوحٍ فِي الْعَالَمِينَ (79)
Vrede zij met Noeh onder de wereldbewoners
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ (80)
Zo belonen Wij hen die goed doen
إِنَّهُ مِنْ عِبَادِنَا الْمُؤْمِنِينَ (81)
Hij behoort tot Onze gelovige dienaren
ثُمَّ أَغْرَقْنَا الْآخَرِينَ (82)
Toen lieten Wij de anderen verdrinken
۞ وَإِنَّ مِن شِيعَتِهِ لَإِبْرَاهِيمَ (83)
Tot zijn groepering behoorde ook Ibrahiem
إِذْ جَاءَ رَبَّهُ بِقَلْبٍ سَلِيمٍ (84)
Toen hij tot zijn Heer kwam met een zuiver hart
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِ مَاذَا تَعْبُدُونَ (85)
Toen hij tot zijn vader en zijn volk kwam en zei: "Wat dienen jullie toch
أَئِفْكًا آلِهَةً دُونَ اللَّهِ تُرِيدُونَ (86)
Wensen jullie iets lasterlijks: andere goden in plaats van God
فَمَا ظَنُّكُم بِرَبِّ الْعَالَمِينَ (87)
En wat is jullie mening over de Heer van de wereldbewoners
فَنَظَرَ نَظْرَةً فِي النُّجُومِ (88)
Toen keek hij opmerkzaam naar de sterren
فَقَالَ إِنِّي سَقِيمٌ (89)
en zei: "Ik ben ziek
فَتَوَلَّوْا عَنْهُ مُدْبِرِينَ (90)
Dus keerden zij hem de rug toe
فَرَاغَ إِلَىٰ آلِهَتِهِمْ فَقَالَ أَلَا تَأْكُلُونَ (91)
Toen wendde hij zich tersluiks tot hun goden en zei: "Eten jullie dan niet
مَا لَكُمْ لَا تَنطِقُونَ (92)
Waarom spreken jullie niet
فَرَاغَ عَلَيْهِمْ ضَرْبًا بِالْيَمِينِ (93)
En hij begon ze met zijn rechterhand kapot te slaan
فَأَقْبَلُوا إِلَيْهِ يَزِفُّونَ (94)
Toen kwamen zij wel op hem toe rennen
قَالَ أَتَعْبُدُونَ مَا تَنْحِتُونَ (95)
Hij zei: "Dienen jullie wat jullie zelf uitgehouwen hebben
وَاللَّهُ خَلَقَكُمْ وَمَا تَعْمَلُونَ (96)
Maar God heeft jullie en wat jullie maken geschapen
قَالُوا ابْنُوا لَهُ بُنْيَانًا فَأَلْقُوهُ فِي الْجَحِيمِ (97)
Zij zeiden: "Trekt voor hem een gebouw op en werpt hem dan in het helse vuur
فَأَرَادُوا بِهِ كَيْدًا فَجَعَلْنَاهُمُ الْأَسْفَلِينَ (98)
Zij wilden tegen hem graag een list beramen, maar Wij maakten hen tot de onderliggenden
وَقَالَ إِنِّي ذَاهِبٌ إِلَىٰ رَبِّي سَيَهْدِينِ (99)
En hij zei: "Ik ga tot mijn Heer, Hij zal mij op het goede pad brengen
رَبِّ هَبْ لِي مِنَ الصَّالِحِينَ (100)
Mijn Heer, schenk mij iemand die rechtschapen is
فَبَشَّرْنَاهُ بِغُلَامٍ حَلِيمٍ (101)
Daarop verkondigden Wij hem het goede nieuws van een zachtmoedige jongen
فَلَمَّا بَلَغَ مَعَهُ السَّعْيَ قَالَ يَا بُنَيَّ إِنِّي أَرَىٰ فِي الْمَنَامِ أَنِّي أَذْبَحُكَ فَانظُرْ مَاذَا تَرَىٰ ۚ قَالَ يَا أَبَتِ افْعَلْ مَا تُؤْمَرُ ۖ سَتَجِدُنِي إِن شَاءَ اللَّهُ مِنَ الصَّابِرِينَ (102)
Toen die zover was dat hij met hem mee kon gaan zei hij: "Mijn zoon, ik heb in de slaap gezien dat ik je zal offeren. Zie eens wat jij ervan vindt." Hij zei: "Mijn vader, doe wat je bevolen is. Je zult merken dat ik, als God het wil, iemand ben die geduldig volhardt
فَلَمَّا أَسْلَمَا وَتَلَّهُ لِلْجَبِينِ (103)
Toen zij zich beiden [aan Gods wil] overgegeven hadden en hij hem op zijn voorhoofd had neergelegd
وَنَادَيْنَاهُ أَن يَا إِبْرَاهِيمُ (104)
riepen Wij hem: "Ibrahiem
قَدْ صَدَّقْتَ الرُّؤْيَا ۚ إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ (105)
Jij hebt de droom doen uitkomen. Zo belonen Wij hen die goed doen
إِنَّ هَٰذَا لَهُوَ الْبَلَاءُ الْمُبِينُ (106)
Dit was duidelijk een beproeving
وَفَدَيْنَاهُ بِذِبْحٍ عَظِيمٍ (107)
En Wij gaven voor hem een geweldig offer in de plaats
وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِي الْآخِرِينَ (108)
En Wij lieten voor hem een goede naam bij het nageslacht na
سَلَامٌ عَلَىٰ إِبْرَاهِيمَ (109)
Vrede zij met Ibrahiem
كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ (110)
Zo belonen Wij hen die goed doen
إِنَّهُ مِنْ عِبَادِنَا الْمُؤْمِنِينَ (111)
Hij behoort tot Onze gelovige dienaren
وَبَشَّرْنَاهُ بِإِسْحَاقَ نَبِيًّا مِّنَ الصَّالِحِينَ (112)
En Wij verkondigden hem het goede nieuws van Ishaak die een profeet uit het midden van de rechtschapenen zou zijn
وَبَارَكْنَا عَلَيْهِ وَعَلَىٰ إِسْحَاقَ ۚ وَمِن ذُرِّيَّتِهِمَا مُحْسِنٌ وَظَالِمٌ لِّنَفْسِهِ مُبِينٌ (113)
Wij zegenden hem en Ishaak. En onder hun nageslacht zijn er die goed doen en die zich duidelijk onrecht aandoen
وَلَقَدْ مَنَنَّا عَلَىٰ مُوسَىٰ وَهَارُونَ (114)
Wij hebben aan Moesa en Haroen een gunst bewezen
وَنَجَّيْنَاهُمَا وَقَوْمَهُمَا مِنَ الْكَرْبِ الْعَظِيمِ (115)
En Wij redden hen beiden en hun volk uit de geweldige benardheid
وَنَصَرْنَاهُمْ فَكَانُوا هُمُ الْغَالِبِينَ (116)
Wij hielpen hen en dus waren zij de overwinnaars
وَآتَيْنَاهُمَا الْكِتَابَ الْمُسْتَبِينَ (117)
En Wij gaven hun beiden het overduidelijke boek
وَهَدَيْنَاهُمَا الصِّرَاطَ الْمُسْتَقِيمَ (118)
en leidden hen op de juiste weg
وَتَرَكْنَا عَلَيْهِمَا فِي الْآخِرِينَ (119)
En Wij lieten voor hen een goede naam bij het nageslacht na
سَلَامٌ عَلَىٰ مُوسَىٰ وَهَارُونَ (120)
Vrede zij met Moesa en Haroen
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ (121)
Zo belonen Wij hen die goed doen
إِنَّهُمَا مِنْ عِبَادِنَا الْمُؤْمِنِينَ (122)
Zij behoren tot Onze gelovige dienaren
وَإِنَّ إِلْيَاسَ لَمِنَ الْمُرْسَلِينَ (123)
Ook Iljaas behoorde tot de gezondenen
إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ أَلَا تَتَّقُونَ (124)
Toen hij tot zijn volk zei: "Zullen jullie niet godvrezend worden
أَتَدْعُونَ بَعْلًا وَتَذَرُونَ أَحْسَنَ الْخَالِقِينَ (125)
Roepen jullie Baäl aan en verlaten jullie de beste van de scheppers
اللَّهَ رَبَّكُمْ وَرَبَّ آبَائِكُمُ الْأَوَّلِينَ (126)
God, jullie Heer en de Heer van jullie vaderen die er eertijds waren
فَكَذَّبُوهُ فَإِنَّهُمْ لَمُحْضَرُونَ (127)
Maar zij betichtten hem van leugens en dus worden zij zeker voorgeleid
إِلَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ (128)
Maar [dat geldt] niet voor de toegewijde dienaren van God
وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِي الْآخِرِينَ (129)
En Wij lieten voor hem een goede naam bij het nageslacht na
سَلَامٌ عَلَىٰ إِلْ يَاسِينَ (130)
Vrede zij met Il-jasien
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ (131)
Zo belonen Wij hen die goed doen
إِنَّهُ مِنْ عِبَادِنَا الْمُؤْمِنِينَ (132)
Hij behoort tot Onze gelovige dienaren
وَإِنَّ لُوطًا لَّمِنَ الْمُرْسَلِينَ (133)
Ook Loet behoorde tot de gezondenen
إِذْ نَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ أَجْمَعِينَ (134)
Toen Wij hem en zijn familie allen tezamen redden
إِلَّا عَجُوزًا فِي الْغَابِرِينَ (135)
behalve een oude vrouw [die] bij de achterblijvers [bleef]
ثُمَّ دَمَّرْنَا الْآخَرِينَ (136)
Toen vernietigden Wij de anderen
وَإِنَّكُمْ لَتَمُرُّونَ عَلَيْهِم مُّصْبِحِينَ (137)
Jullie komen er immers nog voorbij, 's morgens
وَبِاللَّيْلِ ۗ أَفَلَا تَعْقِلُونَ (138)
en 's nachts. Hebben jullie dan geen verstand
وَإِنَّ يُونُسَ لَمِنَ الْمُرْسَلِينَ (139)
Ook Joenoes behoorde tot de gezondenen
إِذْ أَبَقَ إِلَى الْفُلْكِ الْمَشْحُونِ (140)
Toen hij naar het volbeladen schip wegliep
فَسَاهَمَ فَكَانَ مِنَ الْمُدْحَضِينَ (141)
en het lot wierp; maar hij was een van de verliezers
فَالْتَقَمَهُ الْحُوتُ وَهُوَ مُلِيمٌ (142)
Toen slokte de vis hem op, laakbaar als hij was
فَلَوْلَا أَنَّهُ كَانَ مِنَ الْمُسَبِّحِينَ (143)
En als hij niet tot hen die lofprijzen behoord had
لَلَبِثَ فِي بَطْنِهِ إِلَىٰ يَوْمِ يُبْعَثُونَ (144)
dan was hij in zijn buik gebleven tot de dag waarop men wordt opgewekt
۞ فَنَبَذْنَاهُ بِالْعَرَاءِ وَهُوَ سَقِيمٌ (145)
Wij wierpen hem toen, ziek als hij was, op een onbegroeide plaats
وَأَنبَتْنَا عَلَيْهِ شَجَرَةً مِّن يَقْطِينٍ (146)
En Wij lieten boven hem een pompoenplant groeien
وَأَرْسَلْنَاهُ إِلَىٰ مِائَةِ أَلْفٍ أَوْ يَزِيدُونَ (147)
En Wij zonden hem naar honderdduizend [mensen] -- of het waren er nog meer
فَآمَنُوا فَمَتَّعْنَاهُمْ إِلَىٰ حِينٍ (148)
die toen geloofden. Hen lieten Wij toen nog een tijd genieten
فَاسْتَفْتِهِمْ أَلِرَبِّكَ الْبَنَاتُ وَلَهُمُ الْبَنُونَ (149)
Vraag hun dan om uitsluitsel of jouw Heer de dochters heeft en zij de zonen
أَمْ خَلَقْنَا الْمَلَائِكَةَ إِنَاثًا وَهُمْ شَاهِدُونَ (150)
Of hebben Wij de engelen als vrouwelijke wezens geschapen terwijl zij er getuige van waren
أَلَا إِنَّهُم مِّنْ إِفْكِهِمْ لَيَقُولُونَ (151)
Met hun lasterlijke leugen zeggen zij immers
وَلَدَ اللَّهُ وَإِنَّهُمْ لَكَاذِبُونَ (152)
God heeft kinderen verwekt." Leugenaars zijn zij
أَصْطَفَى الْبَنَاتِ عَلَى الْبَنِينَ (153)
Heeft Hij de dochters boven de zonen verkozen
مَا لَكُمْ كَيْفَ تَحْكُمُونَ (154)
Wat is er met jullie? Hoe kunnen jullie oordelen
أَفَلَا تَذَكَّرُونَ (155)
Laten jullie je dan niet vermanen
أَمْ لَكُمْ سُلْطَانٌ مُّبِينٌ (156)
Of hebben jullie een duidelijke machtiging
فَأْتُوا بِكِتَابِكُمْ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ (157)
Brengt dan jullie boek als jullie gelijk hebben
وَجَعَلُوا بَيْنَهُ وَبَيْنَ الْجِنَّةِ نَسَبًا ۚ وَلَقَدْ عَلِمَتِ الْجِنَّةُ إِنَّهُمْ لَمُحْضَرُونَ (158)
En zij hebben verwantschap tussen Hem en de djinn gefabriceerd, maar de djinn weten dat zij zullen worden voorgeleid
سُبْحَانَ اللَّهِ عَمَّا يَصِفُونَ (159)
God zij geprezen, verheven als Hij is boven wat zij toeschrijven
إِلَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ (160)
alleen niet de toegewijde dienaren van God
فَإِنَّكُمْ وَمَا تَعْبُدُونَ (161)
En jullie dan, en wat jullie dienen
مَا أَنتُمْ عَلَيْهِ بِفَاتِنِينَ (162)
Jullie kunnen niemand tegen Hem ophitsen
إِلَّا مَنْ هُوَ صَالِ الْجَحِيمِ (163)
behalve dan wie er braadt in het hellevuur
وَمَا مِنَّا إِلَّا لَهُ مَقَامٌ مَّعْلُومٌ (164)
Er is niemand van ons of hij heeft een vastgestelde positie
وَإِنَّا لَنَحْنُ الصَّافُّونَ (165)
Maar wij, wij zijn het die zich in rijen opstellen
وَإِنَّا لَنَحْنُ الْمُسَبِّحُونَ (166)
en wij, wij zijn het die lofprijzen
وَإِن كَانُوا لَيَقُولُونَ (167)
Zij zeiden steeds
لَوْ أَنَّ عِندَنَا ذِكْرًا مِّنَ الْأَوَّلِينَ (168)
Als wij maar een vermaning hadden als van hen die er eertijds waren
لَكُنَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ (169)
dan zouden wij Gods toegewijde dienaren zijn
فَكَفَرُوا بِهِ ۖ فَسَوْفَ يَعْلَمُونَ (170)
Toch hechtten zij er geen geloof aan, maar zij zullen het weten
وَلَقَدْ سَبَقَتْ كَلِمَتُنَا لِعِبَادِنَا الْمُرْسَلِينَ (171)
Ons woord was al eerder tot Onze dienaren, de gezondenen, gekomen
إِنَّهُمْ لَهُمُ الْمَنصُورُونَ (172)
Zij waren het aan wie hulp werd verleend
وَإِنَّ جُندَنَا لَهُمُ الْغَالِبُونَ (173)
En Onze troepenmacht, zij zijn de overwinnaars
فَتَوَلَّ عَنْهُمْ حَتَّىٰ حِينٍ (174)
Keer je dus tijdelijk van hen af
وَأَبْصِرْهُمْ فَسَوْفَ يُبْصِرُونَ (175)
En kijk naar hen, zij zullen naar jou kijken
أَفَبِعَذَابِنَا يَسْتَعْجِلُونَ (176)
Willen zij dan Onze bestraffing verhaasten
فَإِذَا نَزَلَ بِسَاحَتِهِمْ فَسَاءَ صَبَاحُ الْمُنذَرِينَ (177)
En wanneer die in hun gebied neerkomt zal dat een slechte morgen voor de gewaarschuwden zijn
وَتَوَلَّ عَنْهُمْ حَتَّىٰ حِينٍ (178)
Keer je tijdelijk van hen af
وَأَبْصِرْ فَسَوْفَ يُبْصِرُونَ (179)
En kijk, zij zullen naar jou kijken
سُبْحَانَ رَبِّكَ رَبِّ الْعِزَّةِ عَمَّا يَصِفُونَ (180)
Geprezen zij jouw Heer, de Heer van de macht, verheven als Hij is boven wat zij toeschrijven
وَسَلَامٌ عَلَى الْمُرْسَلِينَ (181)
En vrede zij met de gezondenen
وَالْحَمْدُ لِلَّهِ رَبِّ الْعَالَمِينَ (182)
En lof zij God, de Heer van de wereldbewoners
❮ Previous Next ❯

Surahs from Quran :

1- Fatiha2- Baqarah
3- Al Imran4- Nisa
5- Maidah6- Anam
7- Araf8- Anfal
9- Tawbah10- Yunus
11- Hud12- Yusuf
13- Raad14- Ibrahim
15- Hijr16- Nahl
17- Al Isra18- Kahf
19- Maryam20- TaHa
21- Anbiya22- Hajj
23- Muminun24- An Nur
25- Furqan26- Shuara
27- Naml28- Qasas
29- Ankabut30- Rum
31- Luqman32- Sajdah
33- Ahzab34- Saba
35- Fatir36- Yasin
37- Assaaffat38- Sad
39- Zumar40- Ghafir
41- Fussilat42- shura
43- Zukhruf44- Ad Dukhaan
45- Jathiyah46- Ahqaf
47- Muhammad48- Al Fath
49- Hujurat50- Qaf
51- zariyat52- Tur
53- Najm54- Al Qamar
55- Rahman56- Waqiah
57- Hadid58- Mujadilah
59- Al Hashr60- Mumtahina
61- Saff62- Jumuah
63- Munafiqun64- Taghabun
65- Talaq66- Tahrim
67- Mulk68- Qalam
69- Al-Haqqah70- Maarij
71- Nuh72- Jinn
73- Muzammil74- Muddathir
75- Qiyamah76- Insan
77- Mursalat78- An Naba
79- Naziat80- Abasa
81- Takwir82- Infitar
83- Mutaffifin84- Inshiqaq
85- Buruj86- Tariq
87- Al Ala88- Ghashiya
89- Fajr90- Al Balad
91- Shams92- Lail
93- Duha94- Sharh
95- Tin96- Al Alaq
97- Qadr98- Bayyinah
99- Zalzalah100- Adiyat
101- Qariah102- Takathur
103- Al Asr104- Humazah
105- Al Fil106- Quraysh
107- Maun108- Kawthar
109- Kafirun110- Nasr
111- Masad112- Ikhlas
113- Falaq114- An Nas