وَالسَّمَاءِ ذَاتِ الْبُرُوجِ (1) Bij de hemel vol sterrenbeelden |
وَالْيَوْمِ الْمَوْعُودِ (2) Bij de aangezegde dag |
وَشَاهِدٍ وَمَشْهُودٍ (3) Bij een getuige en wat getuigd wordt |
قُتِلَ أَصْحَابُ الْأُخْدُودِ (4) Doodvallen mogen de makers van de kuil |
النَّارِ ذَاتِ الْوَقُودِ (5) van het vuur met veel brandstof |
إِذْ هُمْ عَلَيْهَا قُعُودٌ (6) Toen zij erbij zaten |
وَهُمْ عَلَىٰ مَا يَفْعَلُونَ بِالْمُؤْمِنِينَ شُهُودٌ (7) en getuige waren van wat zij de gelovigen aandeden |
وَمَا نَقَمُوا مِنْهُمْ إِلَّا أَن يُؤْمِنُوا بِاللَّهِ الْعَزِيزِ الْحَمِيدِ (8) Zij koesterden alleen maar wrok tegen hen omdat zij geloofden in God, de machtige, de lofwaardige |
الَّذِي لَهُ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ ۚ وَاللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَيْءٍ شَهِيدٌ (9) die de heerschappij over de hemelen en de aarde heeft. En God is van alles getuige |
إِنَّ الَّذِينَ فَتَنُوا الْمُؤْمِنِينَ وَالْمُؤْمِنَاتِ ثُمَّ لَمْ يَتُوبُوا فَلَهُمْ عَذَابُ جَهَنَّمَ وَلَهُمْ عَذَابُ الْحَرِيقِ (10) Zij die gelovige mannen en vrouwen aan verzoeking blootstellen en dan geen berouw tonen, voor hen is de bestraffing van de hel, voor hen is de bestraffing met het vuur |
إِنَّ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ لَهُمْ جَنَّاتٌ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ ۚ ذَٰلِكَ الْفَوْزُ الْكَبِيرُ (11) Zij die geloven en de deugdelijke daden doen, voor hen zijn er tuinen waar de rivieren onderdoor stromen. Dat is de grote triomf |
إِنَّ بَطْشَ رَبِّكَ لَشَدِيدٌ (12) Het geweld van jouw Heer is hevig |
إِنَّهُ هُوَ يُبْدِئُ وَيُعِيدُ (13) Hij is het die [de schepping] laat beginnen en die [haar] herhaalt |
وَهُوَ الْغَفُورُ الْوَدُودُ (14) Hij is de vergevende, de liefdevolle |
ذُو الْعَرْشِ الْمَجِيدُ (15) de Heer van de grote troon |
فَعَّالٌ لِّمَا يُرِيدُ (16) die doet wat Hij wenst |
هَلْ أَتَاكَ حَدِيثُ الْجُنُودِ (17) Is het verhaal van de troepenmachten tot jou gekomen |
فِرْعَوْنَ وَثَمُودَ (18) Van Fir'aun en de Thamoed |
بَلِ الَّذِينَ كَفَرُوا فِي تَكْذِيبٍ (19) Welnee, zij die ongelovig zijn blijven steeds loochenen |
وَاللَّهُ مِن وَرَائِهِم مُّحِيطٌ (20) Maar God omvat hen van achteren |
بَلْ هُوَ قُرْآنٌ مَّجِيدٌ (21) Ja zeker, het is een glorierijke Koran |
فِي لَوْحٍ مَّحْفُوظٍ (22) op een goedbewaard paneel |