المر ۚ تِلْكَ آيَاتُ الْكِتَابِ ۗ وَالَّذِي أُنزِلَ إِلَيْكَ مِن رَّبِّكَ الْحَقُّ وَلَٰكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لَا يُؤْمِنُونَ (1) A[lif] L[aam] M[iem] R[aa?]. Dat zijn de tekenen van het boek. En wat van jouw Heer naar jou is neergezonden is de waarheid, maar de meeste mensen geloven niet |
اللَّهُ الَّذِي رَفَعَ السَّمَاوَاتِ بِغَيْرِ عَمَدٍ تَرَوْنَهَا ۖ ثُمَّ اسْتَوَىٰ عَلَى الْعَرْشِ ۖ وَسَخَّرَ الشَّمْسَ وَالْقَمَرَ ۖ كُلٌّ يَجْرِي لِأَجَلٍ مُّسَمًّى ۚ يُدَبِّرُ الْأَمْرَ يُفَصِّلُ الْآيَاتِ لَعَلَّكُم بِلِقَاءِ رَبِّكُمْ تُوقِنُونَ (2) God die de hemelen zonder steun die jullie kunnen zien heeft opgericht. Toen vestigde Hij zich op de troon en maakte de zon en de maan dienstbaar; alles loopt tot een vastgestelde termijn. Hij regelt het bestuur terwijl Hij de tekenen uiteenzet; misschien zullen jullie van de ontmoeting met jullie Heer overtuigd zijn |
وَهُوَ الَّذِي مَدَّ الْأَرْضَ وَجَعَلَ فِيهَا رَوَاسِيَ وَأَنْهَارًا ۖ وَمِن كُلِّ الثَّمَرَاتِ جَعَلَ فِيهَا زَوْجَيْنِ اثْنَيْنِ ۖ يُغْشِي اللَّيْلَ النَّهَارَ ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يَتَفَكَّرُونَ (3) En Hij is het die de aarde uitgebreid heeft en er stevige bergen en rivieren op heeft gemaakt en die er van alle vruchten twee stuks, paarsgewijs, op heeft gemaakt. Hij laat de nacht de dag bedekken. Daarin zijn werkelijk tekenen voor mensen die nadenken |
وَفِي الْأَرْضِ قِطَعٌ مُّتَجَاوِرَاتٌ وَجَنَّاتٌ مِّنْ أَعْنَابٍ وَزَرْعٌ وَنَخِيلٌ صِنْوَانٌ وَغَيْرُ صِنْوَانٍ يُسْقَىٰ بِمَاءٍ وَاحِدٍ وَنُفَضِّلُ بَعْضَهَا عَلَىٰ بَعْضٍ فِي الْأُكُلِ ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يَعْقِلُونَ (4) En op de aarde zijn er bij elkaar in de buurt liggende stukken en tuinen met wijnstokken en landbouwgewassen en palmen met meervoudige en zonder meervoudige stammen die door een en hetzelfde water bevloeid worden. We laten sommige andere in vruchtopbrengst overtreffen. Daarin zijn tekenen voor mensen die verstandig zijn |
۞ وَإِن تَعْجَبْ فَعَجَبٌ قَوْلُهُمْ أَإِذَا كُنَّا تُرَابًا أَإِنَّا لَفِي خَلْقٍ جَدِيدٍ ۗ أُولَٰئِكَ الَّذِينَ كَفَرُوا بِرَبِّهِمْ ۖ وَأُولَٰئِكَ الْأَغْلَالُ فِي أَعْنَاقِهِمْ ۖ وَأُولَٰئِكَ أَصْحَابُ النَّارِ ۖ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ (5) En als jij je al verwondert, dan is het zeker verwonderlijk dat zij zeggen: "Zullen wij wanneer wij stof geworden zijn, deel uitmaken van een nieuwe schepping?" Dat zijn zij die ongelovig zijn aan hun Heer en dat zijn zij die de halsketenen om hun nekken hebben en dat zijn zij, die in het vuur thuishoren; zij zullen daarin altijd blijven |
وَيَسْتَعْجِلُونَكَ بِالسَّيِّئَةِ قَبْلَ الْحَسَنَةِ وَقَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِهِمُ الْمَثُلَاتُ ۗ وَإِنَّ رَبَّكَ لَذُو مَغْفِرَةٍ لِّلنَّاسِ عَلَىٰ ظُلْمِهِمْ ۖ وَإِنَّ رَبَّكَ لَشَدِيدُ الْعِقَابِ (6) En zij willen van jou dat jij eerder het slechte dan het goede haastig brengt, hoewel er toch voor hun tijd al tot voorbeeld strekkende straffen zijn voltrokken. En jouw Heer is vol van vergeving voor de mensen, ondanks dat zij onrecht doen, maar jouw Heer is ook streng in de afstraffing |
وَيَقُولُ الَّذِينَ كَفَرُوا لَوْلَا أُنزِلَ عَلَيْهِ آيَةٌ مِّن رَّبِّهِ ۗ إِنَّمَا أَنتَ مُنذِرٌ ۖ وَلِكُلِّ قَوْمٍ هَادٍ (7) Zij die ongelovig zijn zeggen: "Had er dan geen teken van zijn Heer tot hem neergezonden kunnen worden?" Maar jij bent slechts een waarschuwer; voor elke gemeenschap is er een gids die de goede richting wijst |
اللَّهُ يَعْلَمُ مَا تَحْمِلُ كُلُّ أُنثَىٰ وَمَا تَغِيضُ الْأَرْحَامُ وَمَا تَزْدَادُ ۖ وَكُلُّ شَيْءٍ عِندَهُ بِمِقْدَارٍ (8) God weet wat iedere vrouw draagt en hoe de baarmoeders afnemen en hoe zij toenemen en alles heeft bij Hem een maat |
عَالِمُ الْغَيْبِ وَالشَّهَادَةِ الْكَبِيرُ الْمُتَعَالِ (9) De kenner van het verborgene en het waarneembare, de grote, de verhevene |
سَوَاءٌ مِّنكُم مَّنْ أَسَرَّ الْقَوْلَ وَمَن جَهَرَ بِهِ وَمَنْ هُوَ مُسْتَخْفٍ بِاللَّيْلِ وَسَارِبٌ بِالنَّهَارِ (10) Het maakt niet uit of iemand van jullie in het geheim spreekt of in het openbaar of zich 's nachts verbergt of overdag openlijk rondloopt |
لَهُ مُعَقِّبَاتٌ مِّن بَيْنِ يَدَيْهِ وَمِنْ خَلْفِهِ يَحْفَظُونَهُ مِنْ أَمْرِ اللَّهِ ۗ إِنَّ اللَّهَ لَا يُغَيِّرُ مَا بِقَوْمٍ حَتَّىٰ يُغَيِّرُوا مَا بِأَنفُسِهِمْ ۗ وَإِذَا أَرَادَ اللَّهُ بِقَوْمٍ سُوءًا فَلَا مَرَدَّ لَهُ ۚ وَمَا لَهُم مِّن دُونِهِ مِن وَالٍ (11) Hij heeft een gevolg voor en achter zich die hem op Gods bevel bewaken. God verandert niet wat er in mensen is zolang zij niet veranderen wat er in henzelf is en wanneer God het met mensen slecht voor heeft dan is dat onafwendbaar en zij hebben buiten God niemand die hen beschermt |
هُوَ الَّذِي يُرِيكُمُ الْبَرْقَ خَوْفًا وَطَمَعًا وَيُنشِئُ السَّحَابَ الثِّقَالَ (12) Hij is het die jullie in vrees en begeerte de bliksem laat zien en die de zware wolken laat ontstaan |
وَيُسَبِّحُ الرَّعْدُ بِحَمْدِهِ وَالْمَلَائِكَةُ مِنْ خِيفَتِهِ وَيُرْسِلُ الصَّوَاعِقَ فَيُصِيبُ بِهَا مَن يَشَاءُ وَهُمْ يُجَادِلُونَ فِي اللَّهِ وَهُوَ شَدِيدُ الْمِحَالِ (13) En de donder prijst Zijn lof; de engelen eveneens, uit vrees voor Hem. En Hij zendt de donderslagen en treft daarmee wie Hij wil, terwijl zij over God twisten. Hij is sterk in arglistigheid |
لَهُ دَعْوَةُ الْحَقِّ ۖ وَالَّذِينَ يَدْعُونَ مِن دُونِهِ لَا يَسْتَجِيبُونَ لَهُم بِشَيْءٍ إِلَّا كَبَاسِطِ كَفَّيْهِ إِلَى الْمَاءِ لِيَبْلُغَ فَاهُ وَمَا هُوَ بِبَالِغِهِ ۚ وَمَا دُعَاءُ الْكَافِرِينَ إِلَّا فِي ضَلَالٍ (14) Tot Hem is het ware gebed en zij tot wie door hen in plaats van tot God wordt gebeden verhoren hen in niets; zij zijn slechts als iemand die zijn handen naar het water uitstrekt opdat het zijn mond bereikt, maar het bereikt hem niet. Het gebed van de ongelovigen mist steeds zijn doel |
وَلِلَّهِ يَسْجُدُ مَن فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ طَوْعًا وَكَرْهًا وَظِلَالُهُم بِالْغُدُوِّ وَالْآصَالِ ۩ (15) Voor God buigen zich eerbiedig neer wie in de hemelen en op de aarde zijn, goedschiks of kwaadschiks, evenals hun schaduwen, in de morgenstond en in de avond |
قُلْ مَن رَّبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ قُلِ اللَّهُ ۚ قُلْ أَفَاتَّخَذْتُم مِّن دُونِهِ أَوْلِيَاءَ لَا يَمْلِكُونَ لِأَنفُسِهِمْ نَفْعًا وَلَا ضَرًّا ۚ قُلْ هَلْ يَسْتَوِي الْأَعْمَىٰ وَالْبَصِيرُ أَمْ هَلْ تَسْتَوِي الظُّلُمَاتُ وَالنُّورُ ۗ أَمْ جَعَلُوا لِلَّهِ شُرَكَاءَ خَلَقُوا كَخَلْقِهِ فَتَشَابَهَ الْخَلْقُ عَلَيْهِمْ ۚ قُلِ اللَّهُ خَالِقُ كُلِّ شَيْءٍ وَهُوَ الْوَاحِدُ الْقَهَّارُ (16) Zeg: "Wie is de Heer van de hemelen en de aarde?" Zeg: "God." Zeg: "Nemen jullie je dan in plaats van Hem beschermers die niet eens macht hebben om voor zichzelf tot nut of tot schade te zijn?" Zeg: "Zijn de blinde en de ziende gelijk of zijn de duisternis en het licht gelijk of hebben zij naast God metgezellen geplaatst die geschapen zouden hebben zoals Hij geschapen heeft zodat voor hen het scheppen gelijksoortig lijkt?" Zeg: "God is de schepper van alles en Hij is de éne, de albeheerser |
أَنزَلَ مِنَ السَّمَاءِ مَاءً فَسَالَتْ أَوْدِيَةٌ بِقَدَرِهَا فَاحْتَمَلَ السَّيْلُ زَبَدًا رَّابِيًا ۚ وَمِمَّا يُوقِدُونَ عَلَيْهِ فِي النَّارِ ابْتِغَاءَ حِلْيَةٍ أَوْ مَتَاعٍ زَبَدٌ مِّثْلُهُ ۚ كَذَٰلِكَ يَضْرِبُ اللَّهُ الْحَقَّ وَالْبَاطِلَ ۚ فَأَمَّا الزَّبَدُ فَيَذْهَبُ جُفَاءً ۖ وَأَمَّا مَا يَنفَعُ النَّاسَ فَيَمْكُثُ فِي الْأَرْضِ ۚ كَذَٰلِكَ يَضْرِبُ اللَّهُ الْأَمْثَالَ (17) Hij laat uit de hemel water neerdalen zodat de beddingen naar hun omvang volstromen en de stroom er dan schuim bovenop heeft. Uit wat men in het vuur verhit om sieraden of nuttige dingen te vervaardigen komt een overeenkomstig schuim. Zo laat God dat op de waarheid en de onzin slaan. Wat het schuim betreft, dat gaat waardeloos verloren. Maar wat voor de mens nut heeft dat blijft in de aarde. Zo trekt God vergelijkingen |
لِلَّذِينَ اسْتَجَابُوا لِرَبِّهِمُ الْحُسْنَىٰ ۚ وَالَّذِينَ لَمْ يَسْتَجِيبُوا لَهُ لَوْ أَنَّ لَهُم مَّا فِي الْأَرْضِ جَمِيعًا وَمِثْلَهُ مَعَهُ لَافْتَدَوْا بِهِ ۚ أُولَٰئِكَ لَهُمْ سُوءُ الْحِسَابِ وَمَأْوَاهُمْ جَهَنَّمُ ۖ وَبِئْسَ الْمِهَادُ (18) Voor hen die aan hun Heer gehoor geven is er het beste. En zij die Hem geen gehoor geven, als zij alles wat er op de aarde is hadden en nog eens evenveel, dan zouden zij zich ermee willen vrijkopen. Voor hen is er de vreselijke afrekening, hun verblijfplaats is de hel. Dat is pas een slechte rustplaats |
۞ أَفَمَن يَعْلَمُ أَنَّمَا أُنزِلَ إِلَيْكَ مِن رَّبِّكَ الْحَقُّ كَمَنْ هُوَ أَعْمَىٰ ۚ إِنَّمَا يَتَذَكَّرُ أُولُو الْأَلْبَابِ (19) Is dan iemand die weet, dat wat van jouw Heer naar jou is neergezonden de waarheid is, gelijk aan iemand die blind is? Alleen de verstandigen laten zich vermanen |
الَّذِينَ يُوفُونَ بِعَهْدِ اللَّهِ وَلَا يَنقُضُونَ الْمِيثَاقَ (20) Zij die Gods verbintenis nakomen en de overeenkomst niet verbreken |
وَالَّذِينَ يَصِلُونَ مَا أَمَرَ اللَّهُ بِهِ أَن يُوصَلَ وَيَخْشَوْنَ رَبَّهُمْ وَيَخَافُونَ سُوءَ الْحِسَابِ (21) en zij die samenvoegen wat God geboden heeft samen te voegen, hun Heer vrezen en bang zijn voor de vreselijke afrekening |
وَالَّذِينَ صَبَرُوا ابْتِغَاءَ وَجْهِ رَبِّهِمْ وَأَقَامُوا الصَّلَاةَ وَأَنفَقُوا مِمَّا رَزَقْنَاهُمْ سِرًّا وَعَلَانِيَةً وَيَدْرَءُونَ بِالْحَسَنَةِ السَّيِّئَةَ أُولَٰئِكَ لَهُمْ عُقْبَى الدَّارِ (22) en zij die geduldig volharden in hun verlangen naar het aangezicht van hun Heer, de salaat verrichten, in het geheim en openbaar bijdragen geven van wat Wij hun voor hun levensonderhoud gegeven hebben en met het goede het slechte afweren, zij zijn het voor wie de uiteindelijke woning is |
جَنَّاتُ عَدْنٍ يَدْخُلُونَهَا وَمَن صَلَحَ مِنْ آبَائِهِمْ وَأَزْوَاجِهِمْ وَذُرِّيَّاتِهِمْ ۖ وَالْمَلَائِكَةُ يَدْخُلُونَ عَلَيْهِم مِّن كُلِّ بَابٍ (23) de tuinen van 'Adn. Zij zullen ze binnengaan en ook die voorvaderen, echtgenotes en nakomelingen van hen die rechtschapen waren. En de engelen zullen bij hen door elke poort binnenkomen |
سَلَامٌ عَلَيْكُم بِمَا صَبَرْتُمْ ۚ فَنِعْمَ عُقْبَى الدَّارِ (24) Vrede zij met jullie omdat jullie geduldig hebben volhard." Dat is pas een goede uiteindelijke woning |
وَالَّذِينَ يَنقُضُونَ عَهْدَ اللَّهِ مِن بَعْدِ مِيثَاقِهِ وَيَقْطَعُونَ مَا أَمَرَ اللَّهُ بِهِ أَن يُوصَلَ وَيُفْسِدُونَ فِي الْأَرْضِ ۙ أُولَٰئِكَ لَهُمُ اللَّعْنَةُ وَلَهُمْ سُوءُ الدَّارِ (25) Maar zij die de verbintenis met God verbreken nadat zij is bekrachtigd, scheiden wat God geboden heeft samen te voegen en verderf op aarde brengen, zij zijn het voor wie de vloek en voor wie de slechte woning is |
اللَّهُ يَبْسُطُ الرِّزْقَ لِمَن يَشَاءُ وَيَقْدِرُ ۚ وَفَرِحُوا بِالْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَمَا الْحَيَاةُ الدُّنْيَا فِي الْآخِرَةِ إِلَّا مَتَاعٌ (26) God voorziet ruimschoots in het levensonderhoud van wie Hij wil en ook met mate. En zij verheugen zich over het tegenwoordige leven; het tegenwoordige leven is in verhouding tot het hiernamaals slechts een gering genot |
وَيَقُولُ الَّذِينَ كَفَرُوا لَوْلَا أُنزِلَ عَلَيْهِ آيَةٌ مِّن رَّبِّهِ ۗ قُلْ إِنَّ اللَّهَ يُضِلُّ مَن يَشَاءُ وَيَهْدِي إِلَيْهِ مَنْ أَنَابَ (27) En zij die ongelovig zijn zeggen: "Had er dan geen teken van zijn Heer tot hem neergezonden kunnen worden?" Zeg: "God brengt wie Hij wil tot dwaling en leidt tot Hem wie zich schuldbewust betoont |
الَّذِينَ آمَنُوا وَتَطْمَئِنُّ قُلُوبُهُم بِذِكْرِ اللَّهِ ۗ أَلَا بِذِكْرِ اللَّهِ تَطْمَئِنُّ الْقُلُوبُ (28) Zij die geloven en wier harten gerustgesteld worden doordat zij God gedenken -- zeker, door God te gedenken worden de harten gerustgesteld |
الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ طُوبَىٰ لَهُمْ وَحُسْنُ مَآبٍ (29) zij die geloven en de deugdelijke daden doen, voor hen is er zaligheid en een goede terugkomst |
كَذَٰلِكَ أَرْسَلْنَاكَ فِي أُمَّةٍ قَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِهَا أُمَمٌ لِّتَتْلُوَ عَلَيْهِمُ الَّذِي أَوْحَيْنَا إِلَيْكَ وَهُمْ يَكْفُرُونَ بِالرَّحْمَٰنِ ۚ قُلْ هُوَ رَبِّي لَا إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ وَإِلَيْهِ مَتَابِ (30) Zo hebben Wij jou naar een gemeenschap gezonden, waaraan andere gemeenschappen zijn voorafgegaan, om aan hen voor te lezen wat Wij aan jou hebben geopenbaard, maar toch hechten zij geen geloof aan de Erbarmer. Zeg: "Hij is mijn Heer, er is geen god dan Hij; op Hem stel ik mijn vertrouwen en tot Hem wend ik mij berouwvol |
وَلَوْ أَنَّ قُرْآنًا سُيِّرَتْ بِهِ الْجِبَالُ أَوْ قُطِّعَتْ بِهِ الْأَرْضُ أَوْ كُلِّمَ بِهِ الْمَوْتَىٰ ۗ بَل لِّلَّهِ الْأَمْرُ جَمِيعًا ۗ أَفَلَمْ يَيْأَسِ الَّذِينَ آمَنُوا أَن لَّوْ يَشَاءُ اللَّهُ لَهَدَى النَّاسَ جَمِيعًا ۗ وَلَا يَزَالُ الَّذِينَ كَفَرُوا تُصِيبُهُم بِمَا صَنَعُوا قَارِعَةٌ أَوْ تَحُلُّ قَرِيبًا مِّن دَارِهِمْ حَتَّىٰ يَأْتِيَ وَعْدُ اللَّهِ ۚ إِنَّ اللَّهَ لَا يُخْلِفُ الْمِيعَادَ (31) En ook al zou er een Koran zijn waarmee de bergen in beweging gezet werden of de aarde in stukken gesneden of de doden toegesproken? Welnee, aan God behoort de zeggenschap geheel toe. Is het voor hen die geloven dan niet duidelijk dat God, als Hij gewild had, de mensen allen tezamen op het goede pad gebracht had. Steeds weer zal hen die ongelovig zijn een catastrofe treffen voor wat zij gedaan hebben of die zal dicht bij hun woning plaatsvinden, totdat Gods aanzegging komt. God zal de afspraak niet afzeggen |
وَلَقَدِ اسْتُهْزِئَ بِرُسُلٍ مِّن قَبْلِكَ فَأَمْلَيْتُ لِلَّذِينَ كَفَرُوا ثُمَّ أَخَذْتُهُمْ ۖ فَكَيْفَ كَانَ عِقَابِ (32) Er werd al voor jouw tijd met gezanten de spot gedreven, maar Ik heb aan hen die ongelovig zijn uitstel gegeven. Toen heb Ik hen gegrepen. En hoe was Mijn afstraffing dan |
أَفَمَنْ هُوَ قَائِمٌ عَلَىٰ كُلِّ نَفْسٍ بِمَا كَسَبَتْ ۗ وَجَعَلُوا لِلَّهِ شُرَكَاءَ قُلْ سَمُّوهُمْ ۚ أَمْ تُنَبِّئُونَهُ بِمَا لَا يَعْلَمُ فِي الْأَرْضِ أَم بِظَاهِرٍ مِّنَ الْقَوْلِ ۗ بَلْ زُيِّنَ لِلَّذِينَ كَفَرُوا مَكْرُهُمْ وَصُدُّوا عَنِ السَّبِيلِ ۗ وَمَن يُضْلِلِ اللَّهُ فَمَا لَهُ مِنْ هَادٍ (33) Wie is dan Hij die van elke ziel nagaat wat zij heeft begaan? En toch kennen zij aan God metgezellen toe. Zeg: "Noemt hen. Of willen jullie Hem iets meedelen dat Hij op de aarde niet kent of iets wat alleen uit woorden blijkt?" Welnee, voor hen die ongelovig zijn is wat zij beramen aantrekkelijk gemaakt en zij worden van de weg afgehouden. En als God iemand tot dwaling brengt dan is er voor hem niemand die de goede richting wijst |
لَّهُمْ عَذَابٌ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ۖ وَلَعَذَابُ الْآخِرَةِ أَشَقُّ ۖ وَمَا لَهُم مِّنَ اللَّهِ مِن وَاقٍ (34) Voor hen is er een bestraffing in het tegenwoordige leven en de bestraffing van het hiernamaals is nog heviger en tegen God hebben zij geen beschermer |
۞ مَّثَلُ الْجَنَّةِ الَّتِي وُعِدَ الْمُتَّقُونَ ۖ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ ۖ أُكُلُهَا دَائِمٌ وَظِلُّهَا ۚ تِلْكَ عُقْبَى الَّذِينَ اتَّقَوا ۖ وَّعُقْبَى الْكَافِرِينَ النَّارُ (35) De tuin die de godvrezenden is toegezegd ziet er zo uit: Er stromen rivieren onderdoor en het voedsel en de schaduw ervan zijn duurzaam. Dat is de eindbestemming van hen die godvrezend zijn en de eindbestemming van de ongelovigen is het vuur |
وَالَّذِينَ آتَيْنَاهُمُ الْكِتَابَ يَفْرَحُونَ بِمَا أُنزِلَ إِلَيْكَ ۖ وَمِنَ الْأَحْزَابِ مَن يُنكِرُ بَعْضَهُ ۚ قُلْ إِنَّمَا أُمِرْتُ أَنْ أَعْبُدَ اللَّهَ وَلَا أُشْرِكَ بِهِ ۚ إِلَيْهِ أَدْعُو وَإِلَيْهِ مَآبِ (36) Zij aan wie Wij het boek gegeven hebben verheugen zich over wat naar jou is neergezonden. En onder de partijen zijn er die een deel ervan verwerpen. Zeg: "Mij is slechts bevolen God te dienen en aan Hem geen metgezellen toe te voegen. Tot Hem roep ik op en naar Hem is mijn terugkomst |
وَكَذَٰلِكَ أَنزَلْنَاهُ حُكْمًا عَرَبِيًّا ۚ وَلَئِنِ اتَّبَعْتَ أَهْوَاءَهُم بَعْدَمَا جَاءَكَ مِنَ الْعِلْمِ مَا لَكَ مِنَ اللَّهِ مِن وَلِيٍّ وَلَا وَاقٍ (37) En zo hebben Wij hem neergezonden als een Arabische beoordelingscode. Maar als jij na de kennis die er tot jou gekomen is hun neigingen volgt, dan heb jij tegen God geen helper en geen beschermer |
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا رُسُلًا مِّن قَبْلِكَ وَجَعَلْنَا لَهُمْ أَزْوَاجًا وَذُرِّيَّةً ۚ وَمَا كَانَ لِرَسُولٍ أَن يَأْتِيَ بِآيَةٍ إِلَّا بِإِذْنِ اللَّهِ ۗ لِكُلِّ أَجَلٍ كِتَابٌ (38) Wij hebben al voor jouw tijd gezanten gezonden en Wij hebben hun echtgenotes en nageslacht gegeven. Het komt een gezant niet toe zonder Gods toestemming met een teken te komen. En voor iedere termijn is er een boek |
يَمْحُو اللَّهُ مَا يَشَاءُ وَيُثْبِتُ ۖ وَعِندَهُ أُمُّ الْكِتَابِ (39) God wist uit en bevestigt wat Hij wil. Bij Hem is het oorspronkelijke boek |
وَإِن مَّا نُرِيَنَّكَ بَعْضَ الَّذِي نَعِدُهُمْ أَوْ نَتَوَفَّيَنَّكَ فَإِنَّمَا عَلَيْكَ الْبَلَاغُ وَعَلَيْنَا الْحِسَابُ (40) En of Wij jou iets laten zien van wat Wij hun toegezegd hebben of dat Wij jou wegnemen, jij hebt slechts de plicht van de verkondiging, maar Wij hebben de taak van de afrekening |
أَوَلَمْ يَرَوْا أَنَّا نَأْتِي الْأَرْضَ نَنقُصُهَا مِنْ أَطْرَافِهَا ۚ وَاللَّهُ يَحْكُمُ لَا مُعَقِّبَ لِحُكْمِهِ ۚ وَهُوَ سَرِيعُ الْحِسَابِ (41) Hebben zij dan niet gezien dat Wij naar het land komen om de uiteinden ervan in te korten? God oordeelt en niemand kan Zijn oordeel ongedaan maken; Hij is snel met de afrekening |
وَقَدْ مَكَرَ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ فَلِلَّهِ الْمَكْرُ جَمِيعًا ۖ يَعْلَمُ مَا تَكْسِبُ كُلُّ نَفْسٍ ۗ وَسَيَعْلَمُ الْكُفَّارُ لِمَنْ عُقْبَى الدَّارِ (42) Zij die er voor hun tijd waren beraamden al plannen maar het plannen beramen behoort geheel aan God toe; Hij weet wat elke ziel begaat. En de ongelovige zal weten voor wie de uiteindelijke woning is |
وَيَقُولُ الَّذِينَ كَفَرُوا لَسْتَ مُرْسَلًا ۚ قُلْ كَفَىٰ بِاللَّهِ شَهِيدًا بَيْنِي وَبَيْنَكُمْ وَمَنْ عِندَهُ عِلْمُ الْكِتَابِ (43) En zij die ongelovig zijn zeggen: "Jij bent geen gezondene." Zeg: "God is goed genoeg als getuige tussen jullie en mij en wie kennis van het boek hebben |