بَرَاءَةٌ مِّنَ اللَّهِ وَرَسُولِهِ إِلَى الَّذِينَ عَاهَدتُّم مِّنَ الْمُشْرِكِينَ (1) Een opzegging door God en Zijn gezant aan hen onder de veelgodendienaars met wie jullie een verbond gesloten hebben |
فَسِيحُوا فِي الْأَرْضِ أَرْبَعَةَ أَشْهُرٍ وَاعْلَمُوا أَنَّكُمْ غَيْرُ مُعْجِزِي اللَّهِ ۙ وَأَنَّ اللَّهَ مُخْزِي الْكَافِرِينَ (2) Trekt dan vier maanden rond in het land en weet dat jullie niets tegen God kunnen doen en dat God de ongelovigen te schande maakt |
وَأَذَانٌ مِّنَ اللَّهِ وَرَسُولِهِ إِلَى النَّاسِ يَوْمَ الْحَجِّ الْأَكْبَرِ أَنَّ اللَّهَ بَرِيءٌ مِّنَ الْمُشْرِكِينَ ۙ وَرَسُولُهُ ۚ فَإِن تُبْتُمْ فَهُوَ خَيْرٌ لَّكُمْ ۖ وَإِن تَوَلَّيْتُمْ فَاعْلَمُوا أَنَّكُمْ غَيْرُ مُعْجِزِي اللَّهِ ۗ وَبَشِّرِ الَّذِينَ كَفَرُوا بِعَذَابٍ أَلِيمٍ (3) En een aankondiging door God en Zijn gezant aan de mensen op de dag van de grote bedevaart, dat God niets te maken heeft met de veelgodendienaars en Zijn gezant ook niet. Als jullie dan berouw tonen dan is dat beter voor jullie, maar als jullie je afkeren weet dan dat jullie niets tegen God kunnen doen. En zegt hun die ongelovig zijn een pijnlijke bestraffing aan |
إِلَّا الَّذِينَ عَاهَدتُّم مِّنَ الْمُشْرِكِينَ ثُمَّ لَمْ يَنقُصُوكُمْ شَيْئًا وَلَمْ يُظَاهِرُوا عَلَيْكُمْ أَحَدًا فَأَتِمُّوا إِلَيْهِمْ عَهْدَهُمْ إِلَىٰ مُدَّتِهِمْ ۚ إِنَّ اللَّهَ يُحِبُّ الْمُتَّقِينَ (4) behalve hun onder de veelgodendienaars met wie jullie een verbond gesloten hebben en die daarna jullie in niets tekort gedaan hebben en die niemand tegen jullie hebben geholpen. Voert dan het verbond met hen volledig uit tot aan de met hen vastgestelde tijd. God bemint de godvrezenden |
فَإِذَا انسَلَخَ الْأَشْهُرُ الْحُرُمُ فَاقْتُلُوا الْمُشْرِكِينَ حَيْثُ وَجَدتُّمُوهُمْ وَخُذُوهُمْ وَاحْصُرُوهُمْ وَاقْعُدُوا لَهُمْ كُلَّ مَرْصَدٍ ۚ فَإِن تَابُوا وَأَقَامُوا الصَّلَاةَ وَآتَوُا الزَّكَاةَ فَخَلُّوا سَبِيلَهُمْ ۚ إِنَّ اللَّهَ غَفُورٌ رَّحِيمٌ (5) Als de heilige maanden zijn verstreken, doodt dan de veelgodendienaars waar jullie hen vinden, grijpt hen, belegert hen en wacht hen op in elke mogelijke hinderlaag. Maar als zij berouw tonen, de salaat verrichten en de zakaat geven, legt hun dan niets in de weg. God is vergevend en barmhartig |
وَإِنْ أَحَدٌ مِّنَ الْمُشْرِكِينَ اسْتَجَارَكَ فَأَجِرْهُ حَتَّىٰ يَسْمَعَ كَلَامَ اللَّهِ ثُمَّ أَبْلِغْهُ مَأْمَنَهُ ۚ ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ قَوْمٌ لَّا يَعْلَمُونَ (6) En als een van de veelgodendienaars bij jou bescherming zoekt, geef hem dan bescherming totdat hij het woord van God hoort en laat hem daarna een plaats bereiken waar hij veilig is. Dat is omdat zij mensen zijn die niet weten |
كَيْفَ يَكُونُ لِلْمُشْرِكِينَ عَهْدٌ عِندَ اللَّهِ وَعِندَ رَسُولِهِ إِلَّا الَّذِينَ عَاهَدتُّمْ عِندَ الْمَسْجِدِ الْحَرَامِ ۖ فَمَا اسْتَقَامُوا لَكُمْ فَاسْتَقِيمُوا لَهُمْ ۚ إِنَّ اللَّهَ يُحِبُّ الْمُتَّقِينَ (7) Hoe kan er jegens de veelgodendienaars een verbondsverplichting bij God en bij Zijn gezant zijn, behalve dan jegens hen met wie jullie een verbintenis aangegaan zijn bij de heilige moskee. Zolang zij jegens jullie correct handelen, handelt jullie dan ook correct. God bemint de godvrezenden |
كَيْفَ وَإِن يَظْهَرُوا عَلَيْكُمْ لَا يَرْقُبُوا فِيكُمْ إِلًّا وَلَا ذِمَّةً ۚ يُرْضُونَكُم بِأَفْوَاهِهِمْ وَتَأْبَىٰ قُلُوبُهُمْ وَأَكْثَرُهُمْ فَاسِقُونَ (8) Hoe kan het anders, want als zij de overhand over jullie hebben dan houden zij zich aan familieband noch verbintenis. Zij stellen jullie tevreden met hun monden, maar hun harten zijn weigerachtig en de meesten van hen zijn verdorven |
اشْتَرَوْا بِآيَاتِ اللَّهِ ثَمَنًا قَلِيلًا فَصَدُّوا عَن سَبِيلِهِ ۚ إِنَّهُمْ سَاءَ مَا كَانُوا يَعْمَلُونَ (9) Zij hebben Gods tekenen verkwanseld en Zijn weg versperd. Slecht is het wat zij aan het doen waren |
لَا يَرْقُبُونَ فِي مُؤْمِنٍ إِلًّا وَلَا ذِمَّةً ۚ وَأُولَٰئِكَ هُمُ الْمُعْتَدُونَ (10) Zij houden zich met betrekking tot een gelovige aan familieband noch verbond. Dat zijn de overtreders |
فَإِن تَابُوا وَأَقَامُوا الصَّلَاةَ وَآتَوُا الزَّكَاةَ فَإِخْوَانُكُمْ فِي الدِّينِ ۗ وَنُفَصِّلُ الْآيَاتِ لِقَوْمٍ يَعْلَمُونَ (11) Maar als zij berouw tonen, de salaat verrichten en de zakaat geven dan zijn zij jullie broeders in de godsdienst. En Wij zetten de tekenen uiteen aan mensen die weten |
وَإِن نَّكَثُوا أَيْمَانَهُم مِّن بَعْدِ عَهْدِهِمْ وَطَعَنُوا فِي دِينِكُمْ فَقَاتِلُوا أَئِمَّةَ الْكُفْرِ ۙ إِنَّهُمْ لَا أَيْمَانَ لَهُمْ لَعَلَّهُمْ يَنتَهُونَ (12) En als zij hun eden breken nadat jullie met hen een verbond gesloten hebben en jullie godsdienst belasteren, bestrijdt dan de leiders van het ongeloof. Voor hen bestaan er geen eden. Misschien zullen zij ophouden |
أَلَا تُقَاتِلُونَ قَوْمًا نَّكَثُوا أَيْمَانَهُمْ وَهَمُّوا بِإِخْرَاجِ الرَّسُولِ وَهُم بَدَءُوكُمْ أَوَّلَ مَرَّةٍ ۚ أَتَخْشَوْنَهُمْ ۚ فَاللَّهُ أَحَقُّ أَن تَخْشَوْهُ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ (13) Zullen jullie dan niet strijden tegen mensen die hun eden gebroken hebben en die van plan waren de gezant te verdrijven, terwijl zij het eerst tegen jullie begonnen? Vrezen jullie hen? God komt het met meer recht toe dat jullie Hem vrezen als jullie gelovig zijn |
قَاتِلُوهُمْ يُعَذِّبْهُمُ اللَّهُ بِأَيْدِيكُمْ وَيُخْزِهِمْ وَيَنصُرْكُمْ عَلَيْهِمْ وَيَشْفِ صُدُورَ قَوْمٍ مُّؤْمِنِينَ (14) Strijdt tegen hen, dan zal God hen door jullie handen bestraffen en te schande maken en Hij zal jullie tegen hen helpen en de harten van gelovige mensen genezen |
وَيُذْهِبْ غَيْظَ قُلُوبِهِمْ ۗ وَيَتُوبُ اللَّهُ عَلَىٰ مَن يَشَاءُ ۗ وَاللَّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٌ (15) En Hij zal de woede die in hun harten is verwijderen en God zal zich genadig wenden tot wie Hij wil. God is wetend en wijs |
أَمْ حَسِبْتُمْ أَن تُتْرَكُوا وَلَمَّا يَعْلَمِ اللَّهُ الَّذِينَ جَاهَدُوا مِنكُمْ وَلَمْ يَتَّخِذُوا مِن دُونِ اللَّهِ وَلَا رَسُولِهِ وَلَا الْمُؤْمِنِينَ وَلِيجَةً ۚ وَاللَّهُ خَبِيرٌ بِمَا تَعْمَلُونَ (16) Of rekenden jullie erop met rust gelaten te worden en dat God nog niet zou weten wie zich uit jullie midden inspannen en zich buiten God, Zijn gezant en de gelovigen geen vertrouwelingen nemen? God is welingelicht over wat jullie doen |
مَا كَانَ لِلْمُشْرِكِينَ أَن يَعْمُرُوا مَسَاجِدَ اللَّهِ شَاهِدِينَ عَلَىٰ أَنفُسِهِم بِالْكُفْرِ ۚ أُولَٰئِكَ حَبِطَتْ أَعْمَالُهُمْ وَفِي النَّارِ هُمْ خَالِدُونَ (17) Het komt de veelgodendienaars niet toe dienst te doen in Gods moskeeën terwijl zij over zichzelf van ongeloof getuigen; zij zijn het van wie de daden vruchteloos zijn en die altijd in het vuur zullen blijven |
إِنَّمَا يَعْمُرُ مَسَاجِدَ اللَّهِ مَنْ آمَنَ بِاللَّهِ وَالْيَوْمِ الْآخِرِ وَأَقَامَ الصَّلَاةَ وَآتَى الزَّكَاةَ وَلَمْ يَخْشَ إِلَّا اللَّهَ ۖ فَعَسَىٰ أُولَٰئِكَ أَن يَكُونُوا مِنَ الْمُهْتَدِينَ (18) Dienst doen in Gods moskeeën mogen slechts zij die in God en de laatste dag geloven en die de salaat verrichten en de zakaat geven en die alleen God vrezen; misschien zijn zij het die het goede pad volgen |
۞ أَجَعَلْتُمْ سِقَايَةَ الْحَاجِّ وَعِمَارَةَ الْمَسْجِدِ الْحَرَامِ كَمَنْ آمَنَ بِاللَّهِ وَالْيَوْمِ الْآخِرِ وَجَاهَدَ فِي سَبِيلِ اللَّهِ ۚ لَا يَسْتَوُونَ عِندَ اللَّهِ ۗ وَاللَّهُ لَا يَهْدِي الْقَوْمَ الظَّالِمِينَ (19) Zouden jullie soms het te drinken geven aan de bedevaartgangers en het dienst doen in de heilige moskee gelijkstellen aan iemand die in God en de laatste dag gelooft en die zich inspant op Gods weg? Zij zijn bij God niet gelijk. God wijst de mensen die onrecht plegen de goede richting niet |
الَّذِينَ آمَنُوا وَهَاجَرُوا وَجَاهَدُوا فِي سَبِيلِ اللَّهِ بِأَمْوَالِهِمْ وَأَنفُسِهِمْ أَعْظَمُ دَرَجَةً عِندَ اللَّهِ ۚ وَأُولَٰئِكَ هُمُ الْفَائِزُونَ (20) Zij die geloven en uitgeweken zijn en zich op Gods weg inspannen met hun bezittingen en hun eigen persoon zijn bij God hoger in rang; zij zijn het die triomferen |
يُبَشِّرُهُمْ رَبُّهُم بِرَحْمَةٍ مِّنْهُ وَرِضْوَانٍ وَجَنَّاتٍ لَّهُمْ فِيهَا نَعِيمٌ مُّقِيمٌ (21) Hun Heer verkondigt hun het goede nieuws van barmhartigheid van Hem en welbehagen en tuinen waarin voor hen een blijvende gelukzaligheid is |
خَالِدِينَ فِيهَا أَبَدًا ۚ إِنَّ اللَّهَ عِندَهُ أَجْرٌ عَظِيمٌ (22) waarin zij voor immer en altijd zullen blijven. Bij God is er een geweldig loon |
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا لَا تَتَّخِذُوا آبَاءَكُمْ وَإِخْوَانَكُمْ أَوْلِيَاءَ إِنِ اسْتَحَبُّوا الْكُفْرَ عَلَى الْإِيمَانِ ۚ وَمَن يَتَوَلَّهُم مِّنكُمْ فَأُولَٰئِكَ هُمُ الظَّالِمُونَ (23) Jullie die geloven! Neemt jullie vaders en broeders niet als medestanders als zij het ongeloof liever hebben dan het geloof. Wie van jullie hen als medestanders hebben, dat zijn de onrechtplegers |
قُلْ إِن كَانَ آبَاؤُكُمْ وَأَبْنَاؤُكُمْ وَإِخْوَانُكُمْ وَأَزْوَاجُكُمْ وَعَشِيرَتُكُمْ وَأَمْوَالٌ اقْتَرَفْتُمُوهَا وَتِجَارَةٌ تَخْشَوْنَ كَسَادَهَا وَمَسَاكِنُ تَرْضَوْنَهَا أَحَبَّ إِلَيْكُم مِّنَ اللَّهِ وَرَسُولِهِ وَجِهَادٍ فِي سَبِيلِهِ فَتَرَبَّصُوا حَتَّىٰ يَأْتِيَ اللَّهُ بِأَمْرِهِ ۗ وَاللَّهُ لَا يَهْدِي الْقَوْمَ الْفَاسِقِينَ (24) Zeg: "Als jullie vaders en jullie zonen en jullie broeders en jullie echtgenotes en jullie familie en de bezittingen die jullie je verworven hebben en koopwaar waarvan jullie onverkoopbaarheid vrezen en woonhuizen die jullie bevallen voor jullie dierbaarder zijn dan God en Zijn gezant en inspanning op Zijn weg, wacht dan maar af tot God met Zijn beschikking komt. God wijst de verdorven mensen de goede richting niet |
لَقَدْ نَصَرَكُمُ اللَّهُ فِي مَوَاطِنَ كَثِيرَةٍ ۙ وَيَوْمَ حُنَيْنٍ ۙ إِذْ أَعْجَبَتْكُمْ كَثْرَتُكُمْ فَلَمْ تُغْنِ عَنكُمْ شَيْئًا وَضَاقَتْ عَلَيْكُمُ الْأَرْضُ بِمَا رَحُبَتْ ثُمَّ وَلَّيْتُم مُّدْبِرِينَ (25) God heeft jullie toch op veel plaatsen geholpen en ook op de dag van Hoenain toen het jullie beviel dat jullie talrijk waren, maar het jullie niets baatte. En jullie kregen het benauwd op de aarde ondanks haar ruimte en keerden toen om voor de vlucht |
ثُمَّ أَنزَلَ اللَّهُ سَكِينَتَهُ عَلَىٰ رَسُولِهِ وَعَلَى الْمُؤْمِنِينَ وَأَنزَلَ جُنُودًا لَّمْ تَرَوْهَا وَعَذَّبَ الَّذِينَ كَفَرُوا ۚ وَذَٰلِكَ جَزَاءُ الْكَافِرِينَ (26) Toen liet God Zijn kalmte op Zijn gezant en op de gelovigen neerdalen en Hij liet troepen neerdalen die jullie niet zagen en Hij strafte hen die ongelovig zijn af. En dat is de vergelding voor de ongelovigen |
ثُمَّ يَتُوبُ اللَّهُ مِن بَعْدِ ذَٰلِكَ عَلَىٰ مَن يَشَاءُ ۗ وَاللَّهُ غَفُورٌ رَّحِيمٌ (27) Dan wendt God zich daarna genadig tot wie Hij wil; God is vergevend en barmhartig |
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا إِنَّمَا الْمُشْرِكُونَ نَجَسٌ فَلَا يَقْرَبُوا الْمَسْجِدَ الْحَرَامَ بَعْدَ عَامِهِمْ هَٰذَا ۚ وَإِنْ خِفْتُمْ عَيْلَةً فَسَوْفَ يُغْنِيكُمُ اللَّهُ مِن فَضْلِهِ إِن شَاءَ ۚ إِنَّ اللَّهَ عَلِيمٌ حَكِيمٌ (28) Jullie die geloven! De veelgodendienaars zijn een verontreiniging; na dit jaar mogen zij de heilige moskee dan ook niet meer naderen. En als jullie bang zijn voor armoede, dan zal God jullie met Zijn goedgunstigheid rijk maken als Hij wil. God is wetend en wijs |
قَاتِلُوا الَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِاللَّهِ وَلَا بِالْيَوْمِ الْآخِرِ وَلَا يُحَرِّمُونَ مَا حَرَّمَ اللَّهُ وَرَسُولُهُ وَلَا يَدِينُونَ دِينَ الْحَقِّ مِنَ الَّذِينَ أُوتُوا الْكِتَابَ حَتَّىٰ يُعْطُوا الْجِزْيَةَ عَن يَدٍ وَهُمْ صَاغِرُونَ (29) Strijdt tegen hen die niet in God geloven en niet in de laatste dag en die niet verbieden wat God en Zijn gezant verboden hebben en die niet de godsdienst van de waarheid aanvaarden uit het midden van hen aan wie het boek gegeven is, totdat zij naar vermogen onderdanig de schatting betalen |
وَقَالَتِ الْيَهُودُ عُزَيْرٌ ابْنُ اللَّهِ وَقَالَتِ النَّصَارَى الْمَسِيحُ ابْنُ اللَّهِ ۖ ذَٰلِكَ قَوْلُهُم بِأَفْوَاهِهِمْ ۖ يُضَاهِئُونَ قَوْلَ الَّذِينَ كَفَرُوا مِن قَبْلُ ۚ قَاتَلَهُمُ اللَّهُ ۚ أَنَّىٰ يُؤْفَكُونَ (30) En de joden zeggen: "'Oezair is Gods zoon" en de christenen zeggen: "De masieh is Gods zoon." Dat is wat zij met hun monden zeggen. Zij benaderen zo wat zij die vroeger ongelovig waren zeiden. God bestrijde hen, hoe kunnen zij zo afwijken |
اتَّخَذُوا أَحْبَارَهُمْ وَرُهْبَانَهُمْ أَرْبَابًا مِّن دُونِ اللَّهِ وَالْمَسِيحَ ابْنَ مَرْيَمَ وَمَا أُمِرُوا إِلَّا لِيَعْبُدُوا إِلَٰهًا وَاحِدًا ۖ لَّا إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ ۚ سُبْحَانَهُ عَمَّا يُشْرِكُونَ (31) Zij namen hun schriftgeleerden en hun monniken tot heren in plaats van God en ook de masieh, de zoon van Marjam. En hun werd slechts bevolen één God te dienen. Er is geen god dan Hij. Hij zij geprezen, verheven als Hij is boven wat zij aan Hem als metgezellen toevoegen |
يُرِيدُونَ أَن يُطْفِئُوا نُورَ اللَّهِ بِأَفْوَاهِهِمْ وَيَأْبَى اللَّهُ إِلَّا أَن يُتِمَّ نُورَهُ وَلَوْ كَرِهَ الْكَافِرُونَ (32) Zij wensen Gods licht met hun monden te doven, maar God weigert het Zijn licht niet te vervolmaken, ook al staat het de ongelovigen tegen |
هُوَ الَّذِي أَرْسَلَ رَسُولَهُ بِالْهُدَىٰ وَدِينِ الْحَقِّ لِيُظْهِرَهُ عَلَى الدِّينِ كُلِّهِ وَلَوْ كَرِهَ الْمُشْرِكُونَ (33) Hij is het die Zijn gezant met de leidraad en de ware godsdienst gezonden heeft om hem te laten zegevieren over de gehele godsdienst, ook al staat het de veelgodendienaars tegen |
۞ يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا إِنَّ كَثِيرًا مِّنَ الْأَحْبَارِ وَالرُّهْبَانِ لَيَأْكُلُونَ أَمْوَالَ النَّاسِ بِالْبَاطِلِ وَيَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ اللَّهِ ۗ وَالَّذِينَ يَكْنِزُونَ الذَّهَبَ وَالْفِضَّةَ وَلَا يُنفِقُونَهَا فِي سَبِيلِ اللَّهِ فَبَشِّرْهُم بِعَذَابٍ أَلِيمٍ (34) Jullie die geloven! Veel van de schriftgeleerden en de monniken verteren de bezittingen der mensen door bedrog en versperren Gods weg. En hun die goud en zilver oppotten en geen bijdrage op Gods weg geven, zeg hun een pijnlijke afstraffing aan |
يَوْمَ يُحْمَىٰ عَلَيْهَا فِي نَارِ جَهَنَّمَ فَتُكْوَىٰ بِهَا جِبَاهُهُمْ وَجُنُوبُهُمْ وَظُهُورُهُمْ ۖ هَٰذَا مَا كَنَزْتُمْ لِأَنفُسِكُمْ فَذُوقُوا مَا كُنتُمْ تَكْنِزُونَ (35) op de dag dat zij in het vuur van de hel verhit zullen worden; dan zullen hun voorhoofden, hun zijden en hun ruggen verzengd worden. Dit is voor wat jullie voor jezelf opgepot hebben. Proeft dan wat jullie aan het oppotten waren |
إِنَّ عِدَّةَ الشُّهُورِ عِندَ اللَّهِ اثْنَا عَشَرَ شَهْرًا فِي كِتَابِ اللَّهِ يَوْمَ خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ مِنْهَا أَرْبَعَةٌ حُرُمٌ ۚ ذَٰلِكَ الدِّينُ الْقَيِّمُ ۚ فَلَا تَظْلِمُوا فِيهِنَّ أَنفُسَكُمْ ۚ وَقَاتِلُوا الْمُشْرِكِينَ كَافَّةً كَمَا يُقَاتِلُونَكُمْ كَافَّةً ۚ وَاعْلَمُوا أَنَّ اللَّهَ مَعَ الْمُتَّقِينَ (36) Het aantal maanden is bij God twaalf maanden volgens de teboekstelling van God op de dag dat Hij de hemelen en de aarde schiep; daarvan zijn er vier heilig. Dat is de juiste godsdienst. Doet jullie jezelf daarin dus geen onrecht aan, maar bestrijdt de veelgodendienaars allen tezamen zoals zij jullie allen tezamen bestrijden. En weet dat God met de godvrezenden is |
إِنَّمَا النَّسِيءُ زِيَادَةٌ فِي الْكُفْرِ ۖ يُضَلُّ بِهِ الَّذِينَ كَفَرُوا يُحِلُّونَهُ عَامًا وَيُحَرِّمُونَهُ عَامًا لِّيُوَاطِئُوا عِدَّةَ مَا حَرَّمَ اللَّهُ فَيُحِلُّوا مَا حَرَّمَ اللَّهُ ۚ زُيِّنَ لَهُمْ سُوءُ أَعْمَالِهِمْ ۗ وَاللَّهُ لَا يَهْدِي الْقَوْمَ الْكَافِرِينَ (37) Het invoegen van een schrikkelperiode is enkel maar meer ongeloof waarmee zij die ongelovig zijn tot dwaling gebracht worden. Zij staan dat het ene jaar toe en het andere jaar verbieden zij het om overeen te stemmen met het getal dat God heilig verklaard heeft. Zo verklaren zij ongewijd wat God heilig verklaard heeft. De slechtheid van hun daden is voor hen aantrekkelijk gemaakt. God wijst de ongelovige mensen de goede richting niet |
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا مَا لَكُمْ إِذَا قِيلَ لَكُمُ انفِرُوا فِي سَبِيلِ اللَّهِ اثَّاقَلْتُمْ إِلَى الْأَرْضِ ۚ أَرَضِيتُم بِالْحَيَاةِ الدُّنْيَا مِنَ الْآخِرَةِ ۚ فَمَا مَتَاعُ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا فِي الْآخِرَةِ إِلَّا قَلِيلٌ (38) Jullie die geloven! Wat is er met jullie, wanneer tot jullie gezegd wordt: "Rukt uit op Gods weg", dat jullie dan bezwaard ter aarde zijgen. Bevalt het tegenwoordige leven jullie dan meer dan het hiernamaals? Maar het genot van het tegenwoordige leven is in verhouding tot het hiernamaals maar gering |
إِلَّا تَنفِرُوا يُعَذِّبْكُمْ عَذَابًا أَلِيمًا وَيَسْتَبْدِلْ قَوْمًا غَيْرَكُمْ وَلَا تَضُرُّوهُ شَيْئًا ۗ وَاللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ (39) Als jullie niet uitrukken zal Hij jullie bestraffen met een pijnlijke bestraffing en andere mensen in jullie plaats zetten; en jullie brengen Hem geen enkele schade toe. God is almachtig |
إِلَّا تَنصُرُوهُ فَقَدْ نَصَرَهُ اللَّهُ إِذْ أَخْرَجَهُ الَّذِينَ كَفَرُوا ثَانِيَ اثْنَيْنِ إِذْ هُمَا فِي الْغَارِ إِذْ يَقُولُ لِصَاحِبِهِ لَا تَحْزَنْ إِنَّ اللَّهَ مَعَنَا ۖ فَأَنزَلَ اللَّهُ سَكِينَتَهُ عَلَيْهِ وَأَيَّدَهُ بِجُنُودٍ لَّمْ تَرَوْهَا وَجَعَلَ كَلِمَةَ الَّذِينَ كَفَرُوا السُّفْلَىٰ ۗ وَكَلِمَةُ اللَّهِ هِيَ الْعُلْيَا ۗ وَاللَّهُ عَزِيزٌ حَكِيمٌ (40) Als jullie hem niet helpen? God heeft hem reeds geholpen toen zij die ongelovig zijn hem samen met een tweede verdreven, toen zij beiden in de grot waren. Toen zei hij tot zijn metgezel: "Wees niet bedroefd, God is met ons." Toen liet God Zijn kalmte op hem neerdalen en sterkte hem met troepen die jullie niet kunnen zien. En Hij gaf het woord van hen die ongelovig zijn de laagste en het woord van God de hoogste plaats. En God is machtig en wijs |
انفِرُوا خِفَافًا وَثِقَالًا وَجَاهِدُوا بِأَمْوَالِكُمْ وَأَنفُسِكُمْ فِي سَبِيلِ اللَّهِ ۚ ذَٰلِكُمْ خَيْرٌ لَّكُمْ إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ (41) Rukt uit, of het jullie nu licht of zwaar valt en spant jullie met jullie bezittingen en jullie persoon in op Gods weg. Dat is beter voor jullie, als jullie dat maar wisten |
لَوْ كَانَ عَرَضًا قَرِيبًا وَسَفَرًا قَاصِدًا لَّاتَّبَعُوكَ وَلَٰكِن بَعُدَتْ عَلَيْهِمُ الشُّقَّةُ ۚ وَسَيَحْلِفُونَ بِاللَّهِ لَوِ اسْتَطَعْنَا لَخَرَجْنَا مَعَكُمْ يُهْلِكُونَ أَنفُسَهُمْ وَاللَّهُ يَعْلَمُ إِنَّهُمْ لَكَاذِبُونَ (42) Als het om een gemakkelijk te behalen stoffelijk gewin en een eenvoudige reis zou gaan, dan zouden zij jou wel volgen, maar de afstand was te ver voor hen. En zij zullen bij God zweren: "Als wij konden zouden wij wel met jou uittrekken" waarbij zij zichzelf te gronde richten. God weet dat zij leugenaars zijn |
عَفَا اللَّهُ عَنكَ لِمَ أَذِنتَ لَهُمْ حَتَّىٰ يَتَبَيَّنَ لَكَ الَّذِينَ صَدَقُوا وَتَعْلَمَ الْكَاذِبِينَ (43) God vergeve je. Waarom heb jij hun vrijstelling gegeven voordat het jou duidelijk was wie oprecht waren en jij de leugenaars kende |
لَا يَسْتَأْذِنُكَ الَّذِينَ يُؤْمِنُونَ بِاللَّهِ وَالْيَوْمِ الْآخِرِ أَن يُجَاهِدُوا بِأَمْوَالِهِمْ وَأَنفُسِهِمْ ۗ وَاللَّهُ عَلِيمٌ بِالْمُتَّقِينَ (44) Zij die in God en de laatste dag geloven vragen jou geen ontheffing om met hun bezittingen en hun persoon ingezet te worden. God kent de godvrezenden |
إِنَّمَا يَسْتَأْذِنُكَ الَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِاللَّهِ وَالْيَوْمِ الْآخِرِ وَارْتَابَتْ قُلُوبُهُمْ فَهُمْ فِي رَيْبِهِمْ يَتَرَدَّدُونَ (45) Slechts zij die niet in God en de laatste dag geloven vragen jou om ontheffing. En hun harten verkeren in twijfel; dus aarzelen zij in hun twijfel |
۞ وَلَوْ أَرَادُوا الْخُرُوجَ لَأَعَدُّوا لَهُ عُدَّةً وَلَٰكِن كَرِهَ اللَّهُ انبِعَاثَهُمْ فَثَبَّطَهُمْ وَقِيلَ اقْعُدُوا مَعَ الْقَاعِدِينَ (46) En als zij wensten uit te trekken, dan hadden zij voorbereidingen getroffen, maar het stond God tegen dat zij optrokken, dus hield Hij hen tegen. En er werd gezegd: "Blijft thuis met de thuisblijvers |
لَوْ خَرَجُوا فِيكُم مَّا زَادُوكُمْ إِلَّا خَبَالًا وَلَأَوْضَعُوا خِلَالَكُمْ يَبْغُونَكُمُ الْفِتْنَةَ وَفِيكُمْ سَمَّاعُونَ لَهُمْ ۗ وَاللَّهُ عَلِيمٌ بِالظَّالِمِينَ (47) Als zij met jullie waren uitgetrokken zouden zij jullie alleen maar meer verderfelijke schade berokkenen. Zij zouden tussen jullie heen en weer gereden zijn in hun streven, jullie in verzoeking te brengen. En bij jullie zijn er die hun gehoor geven. God kent de onrechtplegers |
لَقَدِ ابْتَغَوُا الْفِتْنَةَ مِن قَبْلُ وَقَلَّبُوا لَكَ الْأُمُورَ حَتَّىٰ جَاءَ الْحَقُّ وَظَهَرَ أَمْرُ اللَّهِ وَهُمْ كَارِهُونَ (48) Zij hadden er vroeger al naar gestreefd jullie in verzoeking te brengen en zij stelden voor jou de zaken anders voor totdat de waarheid kwam en Gods ordening de overhand kreeg, hoewel het hun tegenstond |
وَمِنْهُم مَّن يَقُولُ ائْذَن لِّي وَلَا تَفْتِنِّي ۚ أَلَا فِي الْفِتْنَةِ سَقَطُوا ۗ وَإِنَّ جَهَنَّمَ لَمُحِيطَةٌ بِالْكَافِرِينَ (49) En onder hen zijn er die zeggen: "Geef mij ontheffing en breng mij niet in verzoeking." Zij zijn toch al in de verzoeking terechtgekomen. Welnu, de hel zal de ongelovigen omvatten |
إِن تُصِبْكَ حَسَنَةٌ تَسُؤْهُمْ ۖ وَإِن تُصِبْكَ مُصِيبَةٌ يَقُولُوا قَدْ أَخَذْنَا أَمْرَنَا مِن قَبْلُ وَيَتَوَلَّوا وَّهُمْ فَرِحُونَ (50) Als jou iets goeds treft ergeren zij zich en als jou onheil treft zeggen zij: "Wij hadden onze voorzorgsmaatregelen al genomen" en keren zich verheugd af |
قُل لَّن يُصِيبَنَا إِلَّا مَا كَتَبَ اللَّهُ لَنَا هُوَ مَوْلَانَا ۚ وَعَلَى اللَّهِ فَلْيَتَوَكَّلِ الْمُؤْمِنُونَ (51) Zeg: "Ons zal alleen maar treffen wat God voor ons te boek gesteld heeft. Hij is onze beschermheer. Op God moeten de gelovigen hun vertrouwen stellen |
قُلْ هَلْ تَرَبَّصُونَ بِنَا إِلَّا إِحْدَى الْحُسْنَيَيْنِ ۖ وَنَحْنُ نَتَرَبَّصُ بِكُمْ أَن يُصِيبَكُمُ اللَّهُ بِعَذَابٍ مِّنْ عِندِهِ أَوْ بِأَيْدِينَا ۖ فَتَرَبَّصُوا إِنَّا مَعَكُم مُّتَرَبِّصُونَ (52) Zeg: "Verwachten jullie voor ons iets anders dan een van de twee allermooiste dingen? Wij verwachten voor jullie dat God jullie treft met een bestraffing van Hem of door onze handen. Wachten jullie maar af; wij wachten met jullie af |
قُلْ أَنفِقُوا طَوْعًا أَوْ كَرْهًا لَّن يُتَقَبَّلَ مِنكُمْ ۖ إِنَّكُمْ كُنتُمْ قَوْمًا فَاسِقِينَ (53) Zeg: "Jullie kunnen willens of onwillens bijdragen geven, het zal toch niet van jullie aangenomen worden. Jullie zijn verdorven mensen |
وَمَا مَنَعَهُمْ أَن تُقْبَلَ مِنْهُمْ نَفَقَاتُهُمْ إِلَّا أَنَّهُمْ كَفَرُوا بِاللَّهِ وَبِرَسُولِهِ وَلَا يَأْتُونَ الصَّلَاةَ إِلَّا وَهُمْ كُسَالَىٰ وَلَا يُنفِقُونَ إِلَّا وَهُمْ كَارِهُونَ (54) En dat hun bijdragen aangenomen werden, werd alleen maar verhinderd doordat zij geen geloof hechten aan God en Zijn gezant, alleen maar onachtzaam tot de salaat komen en slechts onwillig bijdragen geven |
فَلَا تُعْجِبْكَ أَمْوَالُهُمْ وَلَا أَوْلَادُهُمْ ۚ إِنَّمَا يُرِيدُ اللَّهُ لِيُعَذِّبَهُم بِهَا فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَتَزْهَقَ أَنفُسُهُمْ وَهُمْ كَافِرُونَ (55) Jij hoeft je niet te verwonderen over hun bezittingen noch over hun kinderen. God wenst hen daarmee in het tegenwoordige leven slechts te bestraffen en [wil] dat zijzelf als ongelovigen aan hun einde komen |
وَيَحْلِفُونَ بِاللَّهِ إِنَّهُمْ لَمِنكُمْ وَمَا هُم مِّنكُمْ وَلَٰكِنَّهُمْ قَوْمٌ يَفْرَقُونَ (56) Zij zweren bij God dat zij bij jullie behoren. Toch behoren zij niet bij jullie, maar zij zijn mensen die angst hebben |
لَوْ يَجِدُونَ مَلْجَأً أَوْ مَغَارَاتٍ أَوْ مُدَّخَلًا لَّوَلَّوْا إِلَيْهِ وَهُمْ يَجْمَحُونَ (57) Als zij een toevluchtsoord of grotten of een onderaardse gang zouden vinden dan zouden zij zich daarin ijlings terugtrekken |
وَمِنْهُم مَّن يَلْمِزُكَ فِي الصَّدَقَاتِ فَإِنْ أُعْطُوا مِنْهَا رَضُوا وَإِن لَّمْ يُعْطَوْا مِنْهَا إِذَا هُمْ يَسْخَطُونَ (58) Onder hen zijn er ook die tegen jou aanmerkingen maken over de aalmoezen. Als hun ervan gegeven wordt zijn zij tevreden, maar als hun er niets van gegeven wordt dan zijn zij vergramd |
وَلَوْ أَنَّهُمْ رَضُوا مَا آتَاهُمُ اللَّهُ وَرَسُولُهُ وَقَالُوا حَسْبُنَا اللَّهُ سَيُؤْتِينَا اللَّهُ مِن فَضْلِهِ وَرَسُولُهُ إِنَّا إِلَى اللَّهِ رَاغِبُونَ (59) Als zij maar tevreden zouden zijn met wat God en Zijn gezant hun geven en zouden zeggen: "God is ons goed genoeg. God zal ons van Zijn goedgunstigheid geven en Zijn gezant zal dat ook; wij verlangen naar God |
۞ إِنَّمَا الصَّدَقَاتُ لِلْفُقَرَاءِ وَالْمَسَاكِينِ وَالْعَامِلِينَ عَلَيْهَا وَالْمُؤَلَّفَةِ قُلُوبُهُمْ وَفِي الرِّقَابِ وَالْغَارِمِينَ وَفِي سَبِيلِ اللَّهِ وَابْنِ السَّبِيلِ ۖ فَرِيضَةً مِّنَ اللَّهِ ۗ وَاللَّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٌ (60) De aalmoezen zijn voor de armen en de behoeftigen, voor hen die ermee belast zijn en voor hen wier harten tot elkaar gebracht zijn, voor de vrijkoop van slaven en schuldenaren, om in te zetten op Gods weg en voor hem die onderweg is. [Dit is] een verplichting van God. God is wetend en wijs |
وَمِنْهُمُ الَّذِينَ يُؤْذُونَ النَّبِيَّ وَيَقُولُونَ هُوَ أُذُنٌ ۚ قُلْ أُذُنُ خَيْرٍ لَّكُمْ يُؤْمِنُ بِاللَّهِ وَيُؤْمِنُ لِلْمُؤْمِنِينَ وَرَحْمَةٌ لِّلَّذِينَ آمَنُوا مِنكُمْ ۚ وَالَّذِينَ يُؤْذُونَ رَسُولَ اللَّهِ لَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ (61) Onder hen zijn er ook die de profeet leed aandoen en zeggen: "Hij is een oor dat [alles gelooft wat het] hoort." Zeg: "Een oor dat hoort wat goed is voor jullie, dat gelooft in God en dat de gelovigen gelooft en dat een barmhartigheid is voor hen uit jullie midden die geloven. Voor hen die de gezant van God leed aandoen is er een pijnlijke bestraffing |
يَحْلِفُونَ بِاللَّهِ لَكُمْ لِيُرْضُوكُمْ وَاللَّهُ وَرَسُولُهُ أَحَقُّ أَن يُرْضُوهُ إِن كَانُوا مُؤْمِنِينَ (62) Zij bezweren jullie bij God, om jullie tevreden te stellen, maar God en Zijn gezant hebben er meer recht op door hen tevredengesteld te worden, als zij gelovigen zijn |
أَلَمْ يَعْلَمُوا أَنَّهُ مَن يُحَادِدِ اللَّهَ وَرَسُولَهُ فَأَنَّ لَهُ نَارَ جَهَنَّمَ خَالِدًا فِيهَا ۚ ذَٰلِكَ الْخِزْيُ الْعَظِيمُ (63) Weten zij dan niet dat er voor wie zich tegen God en Zijn gezant verzet het vuur van de hel is waarin hij altijd zal blijven? Dat is de geweldige schande |
يَحْذَرُ الْمُنَافِقُونَ أَن تُنَزَّلَ عَلَيْهِمْ سُورَةٌ تُنَبِّئُهُم بِمَا فِي قُلُوبِهِمْ ۚ قُلِ اسْتَهْزِئُوا إِنَّ اللَّهَ مُخْرِجٌ مَّا تَحْذَرُونَ (64) De huichelaars zijn verontrust dat er tot hen een soera wordt neergezonden die hun zal meedelen wat er in hun harten is. Zeg: "Spot maar, God zal waar jullie verontrust over zijn tevoorschijn halen |
وَلَئِن سَأَلْتَهُمْ لَيَقُولُنَّ إِنَّمَا كُنَّا نَخُوضُ وَنَلْعَبُ ۚ قُلْ أَبِاللَّهِ وَآيَاتِهِ وَرَسُولِهِ كُنتُمْ تَسْتَهْزِئُونَ (65) En als jullie zouden vragen zouden zij zeggen; "Wij kletsten maar wat en schertsten." Zeg: "Waren jullie met God, Zijn tekenen en Zijn gezant de spot aan het drijven |
لَا تَعْتَذِرُوا قَدْ كَفَرْتُم بَعْدَ إِيمَانِكُمْ ۚ إِن نَّعْفُ عَن طَائِفَةٍ مِّنكُمْ نُعَذِّبْ طَائِفَةً بِأَنَّهُمْ كَانُوا مُجْرِمِينَ (66) Verontschuldigt jullie niet. Jullie zijn ongelovig geworden na geloofd te hebben. Wij zullen een groep van jullie vergiffenis schenken en een andere groep bestraffen omdat zij boosdoeners waren |
الْمُنَافِقُونَ وَالْمُنَافِقَاتُ بَعْضُهُم مِّن بَعْضٍ ۚ يَأْمُرُونَ بِالْمُنكَرِ وَيَنْهَوْنَ عَنِ الْمَعْرُوفِ وَيَقْبِضُونَ أَيْدِيَهُمْ ۚ نَسُوا اللَّهَ فَنَسِيَهُمْ ۗ إِنَّ الْمُنَافِقِينَ هُمُ الْفَاسِقُونَ (67) De huichelaars en de huichelaarsters horen bij elkaar, zij gebieden het verwerpelijke, verbieden het behoorlijke en houden hun handen stijf op hun beurzen; zij vergeten God en dus vergeet Hij hen. De huichelaars, dat zijn de verdorvenen |
وَعَدَ اللَّهُ الْمُنَافِقِينَ وَالْمُنَافِقَاتِ وَالْكُفَّارَ نَارَ جَهَنَّمَ خَالِدِينَ فِيهَا ۚ هِيَ حَسْبُهُمْ ۚ وَلَعَنَهُمُ اللَّهُ ۖ وَلَهُمْ عَذَابٌ مُّقِيمٌ (68) God heeft de huichelaars, de huichelaarsters en de ongelovigen het vuur van de hel toegezegd om daarin altijd te blijven. Dat is goed genoeg voor hen. God heeft hen vervloekt en voor hen is er een blijvende bestraffing |
كَالَّذِينَ مِن قَبْلِكُمْ كَانُوا أَشَدَّ مِنكُمْ قُوَّةً وَأَكْثَرَ أَمْوَالًا وَأَوْلَادًا فَاسْتَمْتَعُوا بِخَلَاقِهِمْ فَاسْتَمْتَعْتُم بِخَلَاقِكُمْ كَمَا اسْتَمْتَعَ الَّذِينَ مِن قَبْلِكُم بِخَلَاقِهِمْ وَخُضْتُمْ كَالَّذِي خَاضُوا ۚ أُولَٰئِكَ حَبِطَتْ أَعْمَالُهُمْ فِي الدُّنْيَا وَالْآخِرَةِ ۖ وَأُولَٰئِكَ هُمُ الْخَاسِرُونَ (69) Zoals het geval was met hen die er voor jullie tijd waren. Zij waren sterker dan jullie, hadden meer bezittingen en kinderen. Zij hebben dus het vruchtgebruik van hun aandeel gehad. Jullie hebben ook het vruchtgebruik van jullie aandeel gehad zoals zij die er voor jullie tijd waren het vruchtgebruik van hun aandeel hebben gehad en jullie hebben gekletst zoals zij gekletst hebben. Hun daden zijn vruchteloos in het tegenwoordige leven en het hiernamaals. Dat zijn de verliezers |
أَلَمْ يَأْتِهِمْ نَبَأُ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ قَوْمِ نُوحٍ وَعَادٍ وَثَمُودَ وَقَوْمِ إِبْرَاهِيمَ وَأَصْحَابِ مَدْيَنَ وَالْمُؤْتَفِكَاتِ ۚ أَتَتْهُمْ رُسُلُهُم بِالْبَيِّنَاتِ ۖ فَمَا كَانَ اللَّهُ لِيَظْلِمَهُمْ وَلَٰكِن كَانُوا أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ (70) Is tot hen niet de mededeling gekomen over hen die er voor hun tijd waren, het volk van Noeh en de 'Aad en de Thamoed en het volk van Ibrahiem en de bewoners van Madjan en de ondersteboven gekeerde steden, tot wie hun gezanten met de duidelijke bewijzen kwamen. God was niet zo dat Hij hun onrecht aandeed, maar zij deden zichzelf onrecht aan |
وَالْمُؤْمِنُونَ وَالْمُؤْمِنَاتُ بَعْضُهُمْ أَوْلِيَاءُ بَعْضٍ ۚ يَأْمُرُونَ بِالْمَعْرُوفِ وَيَنْهَوْنَ عَنِ الْمُنكَرِ وَيُقِيمُونَ الصَّلَاةَ وَيُؤْتُونَ الزَّكَاةَ وَيُطِيعُونَ اللَّهَ وَرَسُولَهُ ۚ أُولَٰئِكَ سَيَرْحَمُهُمُ اللَّهُ ۗ إِنَّ اللَّهَ عَزِيزٌ حَكِيمٌ (71) Maar de gelovige mannen en vrouwen zijn elkaars medestanders, zij gebieden het behoorlijke, verbieden het verwerpelijke, verrichten de salaat, geven de zakaat en gehoorzamen God en Zijn gezant. Zij zijn het met wie God erbarmen zal hebben; God is machtig en wijs |
وَعَدَ اللَّهُ الْمُؤْمِنِينَ وَالْمُؤْمِنَاتِ جَنَّاتٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا وَمَسَاكِنَ طَيِّبَةً فِي جَنَّاتِ عَدْنٍ ۚ وَرِضْوَانٌ مِّنَ اللَّهِ أَكْبَرُ ۚ ذَٰلِكَ هُوَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ (72) God heeft de gelovige mannen en vrouwen tuinen toegezegd waar de rivieren onderdoor stromen om daarin altijd te blijven en goede woningen in de tuinen van 'Adn. En Gods welgevallen is nog geweldiger. Dat is de geweldige triomf |
يَا أَيُّهَا النَّبِيُّ جَاهِدِ الْكُفَّارَ وَالْمُنَافِقِينَ وَاغْلُظْ عَلَيْهِمْ ۚ وَمَأْوَاهُمْ جَهَنَّمُ ۖ وَبِئْسَ الْمَصِيرُ (73) O profeet, stel je te weer tegen de ongelovigen en de huichelaars en pak hen stevig aan. Hun verblijfplaats is de hel; dat is pas een slechte bestemming |
يَحْلِفُونَ بِاللَّهِ مَا قَالُوا وَلَقَدْ قَالُوا كَلِمَةَ الْكُفْرِ وَكَفَرُوا بَعْدَ إِسْلَامِهِمْ وَهَمُّوا بِمَا لَمْ يَنَالُوا ۚ وَمَا نَقَمُوا إِلَّا أَنْ أَغْنَاهُمُ اللَّهُ وَرَسُولُهُ مِن فَضْلِهِ ۚ فَإِن يَتُوبُوا يَكُ خَيْرًا لَّهُمْ ۖ وَإِن يَتَوَلَّوْا يُعَذِّبْهُمُ اللَّهُ عَذَابًا أَلِيمًا فِي الدُّنْيَا وَالْآخِرَةِ ۚ وَمَا لَهُمْ فِي الْأَرْضِ مِن وَلِيٍّ وَلَا نَصِيرٍ (74) Zij zweren bij God dat zij het niet gezegd hadden, terwijl zij het woord van ongeloof wel gesproken hadden. Zij zijn ongelovig geworden na de Islaam [de overgave aan God] aangenomen te hebben. Zij hadden iets in de zin wat zij niet bereikt hebben en zij koesteren alleen maar wrok omdat God en Zijn profeet hen door Zijn goedgunstigheid rijk hadden gemaakt. Als zij dan berouw tonen is het beter voor hen, maar als zij zich afkeren dan zal God hen met een pijnlijke bestraffing in het tegenwoordige leven en in het hiernamaals straffen. En zij hebben op de aarde geen beschermer en geen helper |
۞ وَمِنْهُم مَّنْ عَاهَدَ اللَّهَ لَئِنْ آتَانَا مِن فَضْلِهِ لَنَصَّدَّقَنَّ وَلَنَكُونَنَّ مِنَ الصَّالِحِينَ (75) Onder hen zijn er die met God een verbond gesloten hadden: "Als Hij ons van Zijn goedgunstigheid geeft zullen wij aalmoezen geven en behoren tot de rechtschapenen |
فَلَمَّا آتَاهُم مِّن فَضْلِهِ بَخِلُوا بِهِ وَتَوَلَّوا وَّهُم مُّعْرِضُونَ (76) Maar toen Hij hun van Zijn goedgunstigheid gegeven had waren zij er gierig mee en keerden zich af terwijl zij zich afwendden |
فَأَعْقَبَهُمْ نِفَاقًا فِي قُلُوبِهِمْ إِلَىٰ يَوْمِ يَلْقَوْنَهُ بِمَا أَخْلَفُوا اللَّهَ مَا وَعَدُوهُ وَبِمَا كَانُوا يَكْذِبُونَ (77) En Hij liet als gevolg huichelarij in hun harten komen tot aan de dag waarop zij Hem zullen ontmoeten, omdat zij wat zij God toegezegd hadden niet zijn nagekomen en omdat zij logen |
أَلَمْ يَعْلَمُوا أَنَّ اللَّهَ يَعْلَمُ سِرَّهُمْ وَنَجْوَاهُمْ وَأَنَّ اللَّهَ عَلَّامُ الْغُيُوبِ (78) Weten zij dan niet dat God hun geheimen en hun vertrouwelijke gesprekken kent en dat God de kenner is van de verborgenheden |
الَّذِينَ يَلْمِزُونَ الْمُطَّوِّعِينَ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ فِي الصَّدَقَاتِ وَالَّذِينَ لَا يَجِدُونَ إِلَّا جُهْدَهُمْ فَيَسْخَرُونَ مِنْهُمْ ۙ سَخِرَ اللَّهُ مِنْهُمْ وَلَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ (79) Zij die tegen de vrijwillige gevers onder de gelovigen aanmerkingen maken over de aalmoezen en ook tegen hen die alleen maar hun inspanning kunnen geven en hen dan belachelijk maken -- God maakt hen belachelijk en voor hen is er een pijnlijke bestraffing |
اسْتَغْفِرْ لَهُمْ أَوْ لَا تَسْتَغْفِرْ لَهُمْ إِن تَسْتَغْفِرْ لَهُمْ سَبْعِينَ مَرَّةً فَلَن يَغْفِرَ اللَّهُ لَهُمْ ۚ ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ كَفَرُوا بِاللَّهِ وَرَسُولِهِ ۗ وَاللَّهُ لَا يَهْدِي الْقَوْمَ الْفَاسِقِينَ (80) Vraag om vergeving voor hen of vraag niet om vergeving voor hen. Al vraag jij zeventig maal om vergeving voor hen, God zal hun niet vergeven. Dat komt omdat zij geen geloof hechten aan God en Zijn gezant. God wijst de verdorven mensen de goede richting niet |
فَرِحَ الْمُخَلَّفُونَ بِمَقْعَدِهِمْ خِلَافَ رَسُولِ اللَّهِ وَكَرِهُوا أَن يُجَاهِدُوا بِأَمْوَالِهِمْ وَأَنفُسِهِمْ فِي سَبِيلِ اللَّهِ وَقَالُوا لَا تَنفِرُوا فِي الْحَرِّ ۗ قُلْ نَارُ جَهَنَّمَ أَشَدُّ حَرًّا ۚ لَّوْ كَانُوا يَفْقَهُونَ (81) Zij die achtergelaten zijn verheugen zich erover dat zij in tegenstelling tot de gezant van God thuisgebleven zijn en het staat hun tegen zich met hun bezittingen en hun persoon op Gods weg in te spannen en zij zeggen: "Rukt niet uit in de hitte." Zeg: "Het vuur van de hel is heter." Als zij dat maar begrijpen |
فَلْيَضْحَكُوا قَلِيلًا وَلْيَبْكُوا كَثِيرًا جَزَاءً بِمَا كَانُوا يَكْسِبُونَ (82) Dan zullen zij weinig lachen en veel huilen als vergelding voor wat zij begingen |
فَإِن رَّجَعَكَ اللَّهُ إِلَىٰ طَائِفَةٍ مِّنْهُمْ فَاسْتَأْذَنُوكَ لِلْخُرُوجِ فَقُل لَّن تَخْرُجُوا مَعِيَ أَبَدًا وَلَن تُقَاتِلُوا مَعِيَ عَدُوًّا ۖ إِنَّكُمْ رَضِيتُم بِالْقُعُودِ أَوَّلَ مَرَّةٍ فَاقْعُدُوا مَعَ الْخَالِفِينَ (83) Als God jou dan terug laat keren tot een groep van hen en zij vragen jou toestemming om uit te trekken zeg dan: "Jullie zullen nooit met mij uittrekken en jullie zullen met mij tegen geen vijand strijden. Het beviel jullie de eerste maal thuis te blijven, blijft dan maar thuis met de achterblijvers |
وَلَا تُصَلِّ عَلَىٰ أَحَدٍ مِّنْهُم مَّاتَ أَبَدًا وَلَا تَقُمْ عَلَىٰ قَبْرِهِ ۖ إِنَّهُمْ كَفَرُوا بِاللَّهِ وَرَسُولِهِ وَمَاتُوا وَهُمْ فَاسِقُونَ (84) Bid nooit de salaat voor een van hen die gestorven is en sta niet bij zijn graf. Zij hechtten geen geloof aan God en Zijn gezant en zij stierven als verdorvenen |
وَلَا تُعْجِبْكَ أَمْوَالُهُمْ وَأَوْلَادُهُمْ ۚ إِنَّمَا يُرِيدُ اللَّهُ أَن يُعَذِّبَهُم بِهَا فِي الدُّنْيَا وَتَزْهَقَ أَنفُسُهُمْ وَهُمْ كَافِرُونَ (85) Jij hoeft je niet te verwonderen over hun bezittingen en hun kinderen. God wenst hen daarmee in het tegenwoordige leven slechts te bestraffen en [wil] dat zijzelf als ongelovigen aan hun einde komen |
وَإِذَا أُنزِلَتْ سُورَةٌ أَنْ آمِنُوا بِاللَّهِ وَجَاهِدُوا مَعَ رَسُولِهِ اسْتَأْذَنَكَ أُولُو الطَّوْلِ مِنْهُمْ وَقَالُوا ذَرْنَا نَكُن مَّعَ الْقَاعِدِينَ (86) En wanneer een soera wordt neergezonden dat zij in God moeten geloven en zich samen met Zijn gezant moeten inzetten, vragen de welgestelden onder hen ontheffing en zeggen: "Laat ons maar bij de thuisblijvers blijven |
رَضُوا بِأَن يَكُونُوا مَعَ الْخَوَالِفِ وَطُبِعَ عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ فَهُمْ لَا يَفْقَهُونَ (87) Het bevalt hun bij de achterblijvers te zijn; hun harten zijn verzegeld, dus hebben zij geen begrip |
لَٰكِنِ الرَّسُولُ وَالَّذِينَ آمَنُوا مَعَهُ جَاهَدُوا بِأَمْوَالِهِمْ وَأَنفُسِهِمْ ۚ وَأُولَٰئِكَ لَهُمُ الْخَيْرَاتُ ۖ وَأُولَٰئِكَ هُمُ الْمُفْلِحُونَ (88) Maar de gezant en zij die met hem geloven zetten zich met hun bezittingen en hun persoon in. Zij zijn het voor wie de goede dingen zijn en zij zijn het die het welgaat |
أَعَدَّ اللَّهُ لَهُمْ جَنَّاتٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا ۚ ذَٰلِكَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ (89) God heeft voor hen tuinen klaargemaakt waar de rivieren onderdoor stromen, daarin zullen zij altijd blijven. Dat is de geweldige triomf |
وَجَاءَ الْمُعَذِّرُونَ مِنَ الْأَعْرَابِ لِيُؤْذَنَ لَهُمْ وَقَعَدَ الَّذِينَ كَذَبُوا اللَّهَ وَرَسُولَهُ ۚ سَيُصِيبُ الَّذِينَ كَفَرُوا مِنْهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ (90) En die bedoeïenen die verontschuldigingen hadden kwamen om vrijstelling te krijgen, maar zij die God en Zijn gezant bedriegen bleven thuis. Zij die onder hen ongelovig zijn zullen getroffen worden door een pijnlijke bestraffing |
لَّيْسَ عَلَى الضُّعَفَاءِ وَلَا عَلَى الْمَرْضَىٰ وَلَا عَلَى الَّذِينَ لَا يَجِدُونَ مَا يُنفِقُونَ حَرَجٌ إِذَا نَصَحُوا لِلَّهِ وَرَسُولِهِ ۚ مَا عَلَى الْمُحْسِنِينَ مِن سَبِيلٍ ۚ وَاللَّهُ غَفُورٌ رَّحِيمٌ (91) De zwakken, de zieken en zij die over niets beschikken om als bijdrage te geven treft geen blaam, wanneer zij oprecht zijn tegenover God en Zijn gezant. Hun die goed doen kan niets verweten worden -- God is vergevend en barmhartig |
وَلَا عَلَى الَّذِينَ إِذَا مَا أَتَوْكَ لِتَحْمِلَهُمْ قُلْتَ لَا أَجِدُ مَا أَحْمِلُكُمْ عَلَيْهِ تَوَلَّوا وَّأَعْيُنُهُمْ تَفِيضُ مِنَ الدَّمْعِ حَزَنًا أَلَّا يَجِدُوا مَا يُنفِقُونَ (92) noch hun die, wanneer zij tot jou komen om van jou een rijdier te krijgen en jij moet zeggen: "Ik vind geen rijdier voor jou", zich dan omkeren terwijl hun ogen van tranen overstromen uit bedroefdheid dat zij over niets beschikken om als bijdrage te geven |
۞ إِنَّمَا السَّبِيلُ عَلَى الَّذِينَ يَسْتَأْذِنُونَكَ وَهُمْ أَغْنِيَاءُ ۚ رَضُوا بِأَن يَكُونُوا مَعَ الْخَوَالِفِ وَطَبَعَ اللَّهُ عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ فَهُمْ لَا يَعْلَمُونَ (93) Het verwijt treft slechts hen die ontheffing vragen terwijl zij rijk zijn. Het bevalt hun om bij de achterblijvers te zijn. God heeft hun harten verzegeld, dus hebben zij er geen weet van |
يَعْتَذِرُونَ إِلَيْكُمْ إِذَا رَجَعْتُمْ إِلَيْهِمْ ۚ قُل لَّا تَعْتَذِرُوا لَن نُّؤْمِنَ لَكُمْ قَدْ نَبَّأَنَا اللَّهُ مِنْ أَخْبَارِكُمْ ۚ وَسَيَرَى اللَّهُ عَمَلَكُمْ وَرَسُولُهُ ثُمَّ تُرَدُّونَ إِلَىٰ عَالِمِ الْغَيْبِ وَالشَّهَادَةِ فَيُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ (94) Zij verontschuldigen zich bij jou wanneer jij tot hen terugkeert. Zeg: "Verontschuldigt jullie niet, wij zullen jullie niet geloven. God heeft enkele berichten over jullie meegedeeld." God zal zien wat jullie doen en Zijn gezant ook en daarna zullen jullie tot de kenner van het verborgene en het waarneembare worden teruggebracht. Hij zal jullie dan meedelen wat jullie aan het doen waren |
سَيَحْلِفُونَ بِاللَّهِ لَكُمْ إِذَا انقَلَبْتُمْ إِلَيْهِمْ لِتُعْرِضُوا عَنْهُمْ ۖ فَأَعْرِضُوا عَنْهُمْ ۖ إِنَّهُمْ رِجْسٌ ۖ وَمَأْوَاهُمْ جَهَنَّمُ جَزَاءً بِمَا كَانُوا يَكْسِبُونَ (95) Zij zullen jullie bij God bezweren, wanneer jullie tot hen weeromkeren, om hen met rust te laten. Laat hen maar met rust; zij zijn een gruwel en hun verblijfplaats is de hel als vergelding voor wat zij begaan hebben |
يَحْلِفُونَ لَكُمْ لِتَرْضَوْا عَنْهُمْ ۖ فَإِن تَرْضَوْا عَنْهُمْ فَإِنَّ اللَّهَ لَا يَرْضَىٰ عَنِ الْقَوْمِ الْفَاسِقِينَ (96) Zij bezweren jullie opdat zij jullie bevallen. Maar al bevallen zij jullie, de verdorven mensen bevallen God niet |
الْأَعْرَابُ أَشَدُّ كُفْرًا وَنِفَاقًا وَأَجْدَرُ أَلَّا يَعْلَمُوا حُدُودَ مَا أَنزَلَ اللَّهُ عَلَىٰ رَسُولِهِ ۗ وَاللَّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٌ (97) De bedoeïenen zijn het meest ongelovig en huichelachtig en het meest geëigend om de bepalingen niet te kennen van wat God tot Zijn gezant heeft neergezonden. God is wetend en wijs |
وَمِنَ الْأَعْرَابِ مَن يَتَّخِذُ مَا يُنفِقُ مَغْرَمًا وَيَتَرَبَّصُ بِكُمُ الدَّوَائِرَ ۚ عَلَيْهِمْ دَائِرَةُ السَّوْءِ ۗ وَاللَّهُ سَمِيعٌ عَلِيمٌ (98) Onder de bedoeïenen zijn er die wat zij als bijdragen geven opvatten als boeteheffing en zij wachten op de wendingen van het lot voor jullie. Voor hen is de wending ten slechte! God is horend en wetend |
وَمِنَ الْأَعْرَابِ مَن يُؤْمِنُ بِاللَّهِ وَالْيَوْمِ الْآخِرِ وَيَتَّخِذُ مَا يُنفِقُ قُرُبَاتٍ عِندَ اللَّهِ وَصَلَوَاتِ الرَّسُولِ ۚ أَلَا إِنَّهَا قُرْبَةٌ لَّهُمْ ۚ سَيُدْخِلُهُمُ اللَّهُ فِي رَحْمَتِهِ ۗ إِنَّ اللَّهَ غَفُورٌ رَّحِيمٌ (99) Onder de bedoeïenen zijn er ook die in God en de laatste dag geloven en die wat zij als bijdragen geven opvatten als middelen om nader tot God te komen en de gebeden van de gezant te verkrijgen; die zijn ook een middel voor hen om nader [tot God] te komen. God zal hen in Zijn barmhartigheid laten binnengaan. God is vergevend en barmhartig |
وَالسَّابِقُونَ الْأَوَّلُونَ مِنَ الْمُهَاجِرِينَ وَالْأَنصَارِ وَالَّذِينَ اتَّبَعُوهُم بِإِحْسَانٍ رَّضِيَ اللَّهُ عَنْهُمْ وَرَضُوا عَنْهُ وَأَعَدَّ لَهُمْ جَنَّاتٍ تَجْرِي تَحْتَهَا الْأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا أَبَدًا ۚ ذَٰلِكَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ (100) De allereersten van de uitgewekenen en van de meehelpers en zij die hen nagevolgd zijn in goed doen, God is met hen ingenomen en zij zijn met Hem ingenomen en Hij heeft voor hen tuinen klaargemaakt waar de rivieren onderdoor stromen, daarin zullen zij voor immer en altijd blijven. Dat is de geweldige triomf |
وَمِمَّنْ حَوْلَكُم مِّنَ الْأَعْرَابِ مُنَافِقُونَ ۖ وَمِنْ أَهْلِ الْمَدِينَةِ ۖ مَرَدُوا عَلَى النِّفَاقِ لَا تَعْلَمُهُمْ ۖ نَحْنُ نَعْلَمُهُمْ ۚ سَنُعَذِّبُهُم مَّرَّتَيْنِ ثُمَّ يُرَدُّونَ إِلَىٰ عَذَابٍ عَظِيمٍ (101) En onder de bedoeïenen uit jullie omgeving zijn er huichelaars en onder de mensen van Medina zijn er voor wie huichelarij gewoon geworden is. Jullie kennen hen niet maar Wij kennen hen. Wij zullen hen tweemaal bestraffen en dan zullen zij tot een geweldige bestraffing teruggebracht worden |
وَآخَرُونَ اعْتَرَفُوا بِذُنُوبِهِمْ خَلَطُوا عَمَلًا صَالِحًا وَآخَرَ سَيِّئًا عَسَى اللَّهُ أَن يَتُوبَ عَلَيْهِمْ ۚ إِنَّ اللَّهَ غَفُورٌ رَّحِيمٌ (102) En anderen die hun zonden bekennen, zij vermengen een deugdelijke daad met een andere die slecht is; misschien dat God zich genadig tot hen wendt. God is vergevend en barmhartig |
خُذْ مِنْ أَمْوَالِهِمْ صَدَقَةً تُطَهِّرُهُمْ وَتُزَكِّيهِم بِهَا وَصَلِّ عَلَيْهِمْ ۖ إِنَّ صَلَاتَكَ سَكَنٌ لَّهُمْ ۗ وَاللَّهُ سَمِيعٌ عَلِيمٌ (103) Neem van hun bezittingen een aalmoes waarmee jij hen zult reinigen en louteren en bid de salaat voor hen; jouw gebeden zijn een geruststelling voor hen en God is horend en wetend |
أَلَمْ يَعْلَمُوا أَنَّ اللَّهَ هُوَ يَقْبَلُ التَّوْبَةَ عَنْ عِبَادِهِ وَيَأْخُذُ الصَّدَقَاتِ وَأَنَّ اللَّهَ هُوَ التَّوَّابُ الرَّحِيمُ (104) Weten zij dan niet dat God het is die het berouw van Zijn dienaren aanvaardt en de aalmoezen aanneemt en dat God de genadegever, de barmhartige is |
وَقُلِ اعْمَلُوا فَسَيَرَى اللَّهُ عَمَلَكُمْ وَرَسُولُهُ وَالْمُؤْمِنُونَ ۖ وَسَتُرَدُّونَ إِلَىٰ عَالِمِ الْغَيْبِ وَالشَّهَادَةِ فَيُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ (105) En zeg: "Doet maar, God zal wel zien wat jullie doen en Zijn gezant en de gelovigen ook." En jullie zullen tot de kenner van het verborgene en het waarneembare worden teruggebracht. Hij zal jullie dan meedelen wat jullie aan het doen waren |
وَآخَرُونَ مُرْجَوْنَ لِأَمْرِ اللَّهِ إِمَّا يُعَذِّبُهُمْ وَإِمَّا يَتُوبُ عَلَيْهِمْ ۗ وَاللَّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٌ (106) En anderen met betrekking tot wie wordt afgewacht tot Gods beschikking. Of Hij bestraft hen, of Hij wendt zich genadig tot hen. God is wetend en wijs |
وَالَّذِينَ اتَّخَذُوا مَسْجِدًا ضِرَارًا وَكُفْرًا وَتَفْرِيقًا بَيْنَ الْمُؤْمِنِينَ وَإِرْصَادًا لِّمَنْ حَارَبَ اللَّهَ وَرَسُولَهُ مِن قَبْلُ ۚ وَلَيَحْلِفُنَّ إِنْ أَرَدْنَا إِلَّا الْحُسْنَىٰ ۖ وَاللَّهُ يَشْهَدُ إِنَّهُمْ لَكَاذِبُونَ (107) Zij die zich om tegen te werken en uit ongeloof een moskee maakten, om scheuring tussen de gelovigen te veroorzaken en als steunpunt voor hen die al eerder tegen God en Zijn gezant streden, zij zweren: "Wij wensten alleen maar het beste." Maar God getuigt dat zij leugenaars zijn |
لَا تَقُمْ فِيهِ أَبَدًا ۚ لَّمَسْجِدٌ أُسِّسَ عَلَى التَّقْوَىٰ مِنْ أَوَّلِ يَوْمٍ أَحَقُّ أَن تَقُومَ فِيهِ ۚ فِيهِ رِجَالٌ يُحِبُّونَ أَن يَتَطَهَّرُوا ۚ وَاللَّهُ يُحِبُّ الْمُطَّهِّرِينَ (108) Stel je daarin nooit op. Een moskee die vanaf de eerste dag op godvrezendheid gegrondvest is heeft er meer recht op dat jij je erin opstelt; daarin zijn er mannen die het lief is zich te reinigen. En God bemint hen die zich reinigen |
أَفَمَنْ أَسَّسَ بُنْيَانَهُ عَلَىٰ تَقْوَىٰ مِنَ اللَّهِ وَرِضْوَانٍ خَيْرٌ أَم مَّنْ أَسَّسَ بُنْيَانَهُ عَلَىٰ شَفَا جُرُفٍ هَارٍ فَانْهَارَ بِهِ فِي نَارِ جَهَنَّمَ ۗ وَاللَّهُ لَا يَهْدِي الْقَوْمَ الظَّالِمِينَ (109) Is dan iemand die zijn gebouw grondvest op vrees van God en welbehagen er beter aan toe of iemand die zijn gebouw grondvest op de rand van een afbrokkelende oever en er dan mee neerstort in het vuur van de hel? God wijst de mensen die onrecht plegen de goede richting niet |
لَا يَزَالُ بُنْيَانُهُمُ الَّذِي بَنَوْا رِيبَةً فِي قُلُوبِهِمْ إِلَّا أَن تَقَطَّعَ قُلُوبُهُمْ ۗ وَاللَّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٌ (110) Hun gebouw dat zij bouwden zal een oorzaak van twijfel in hun harten blijven tenzij hun harten breken. God is wetend en wijs |
۞ إِنَّ اللَّهَ اشْتَرَىٰ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ أَنفُسَهُمْ وَأَمْوَالَهُم بِأَنَّ لَهُمُ الْجَنَّةَ ۚ يُقَاتِلُونَ فِي سَبِيلِ اللَّهِ فَيَقْتُلُونَ وَيُقْتَلُونَ ۖ وَعْدًا عَلَيْهِ حَقًّا فِي التَّوْرَاةِ وَالْإِنجِيلِ وَالْقُرْآنِ ۚ وَمَنْ أَوْفَىٰ بِعَهْدِهِ مِنَ اللَّهِ ۚ فَاسْتَبْشِرُوا بِبَيْعِكُمُ الَّذِي بَايَعْتُم بِهِ ۚ وَذَٰلِكَ هُوَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ (111) God heeft van de gelovigen hun eigen persoon en hun bezittingen gekocht zodat de tuin voor hen is -- zij strijden op Gods weg, waarbij zij doden en worden gedood. Het is een toezegging waartoe Hij in waarheid verplicht is in de Taura, de Indjiel en de Koran. En wie komt zijn verbond getrouwer na dan God? Verblijdt jullie dus over de koop die jullie gesloten hebben. Dat is de geweldige triomf |
التَّائِبُونَ الْعَابِدُونَ الْحَامِدُونَ السَّائِحُونَ الرَّاكِعُونَ السَّاجِدُونَ الْآمِرُونَ بِالْمَعْرُوفِ وَالنَّاهُونَ عَنِ الْمُنكَرِ وَالْحَافِظُونَ لِحُدُودِ اللَّهِ ۗ وَبَشِّرِ الْمُؤْمِنِينَ (112) De berouwhebbenden, de dienenden, de lovenden, de vastenden, de buigenden, de zich eerbiedig neerbuigenden, de gebieders van het behoorlijke, de verbieders van het verwerpelijke en zij die zich aan Gods bepalingen houden? en verkondig het goede nieuws aan de gelovigen |
مَا كَانَ لِلنَّبِيِّ وَالَّذِينَ آمَنُوا أَن يَسْتَغْفِرُوا لِلْمُشْرِكِينَ وَلَوْ كَانُوا أُولِي قُرْبَىٰ مِن بَعْدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُمْ أَنَّهُمْ أَصْحَابُ الْجَحِيمِ (113) Het past de profeet en de gelovigen niet vergeving te vragen voor de veelgodendienaars ook al zijn zij verwanten, nadat het voor hen duidelijk geworden is dat zij de bewoners van het hellevuur zullen zijn |
وَمَا كَانَ اسْتِغْفَارُ إِبْرَاهِيمَ لِأَبِيهِ إِلَّا عَن مَّوْعِدَةٍ وَعَدَهَا إِيَّاهُ فَلَمَّا تَبَيَّنَ لَهُ أَنَّهُ عَدُوٌّ لِّلَّهِ تَبَرَّأَ مِنْهُ ۚ إِنَّ إِبْرَاهِيمَ لَأَوَّاهٌ حَلِيمٌ (114) Dat Ibrahiem voor zijn vader vergeving vroeg was alleen maar op grond van een toezegging die hij hem gedaan had, maar toen het hem duidelijk werd dat hij een vijand van God was brak hij met hem. Ibrahiem was vol meegevoel en zachtmoedig |
وَمَا كَانَ اللَّهُ لِيُضِلَّ قَوْمًا بَعْدَ إِذْ هَدَاهُمْ حَتَّىٰ يُبَيِّنَ لَهُم مَّا يَتَّقُونَ ۚ إِنَّ اللَّهَ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلِيمٌ (115) God is niet zo dat Hij mensen tot dwaling brengt nadat Hij hen op het goede pad gebracht heeft, zolang Hij hun niet heeft duidelijk gemaakt waarvoor zij zich moeten hoeden. God is alwetend |
إِنَّ اللَّهَ لَهُ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ ۖ يُحْيِي وَيُمِيتُ ۚ وَمَا لَكُم مِّن دُونِ اللَّهِ مِن وَلِيٍّ وَلَا نَصِيرٍ (116) God heeft de heerschappij over de hemelen en de aarde. Hij geeft leven en laat sterven. Jullie hebben buiten God geen beschermer en geen helper |
لَّقَد تَّابَ اللَّهُ عَلَى النَّبِيِّ وَالْمُهَاجِرِينَ وَالْأَنصَارِ الَّذِينَ اتَّبَعُوهُ فِي سَاعَةِ الْعُسْرَةِ مِن بَعْدِ مَا كَادَ يَزِيغُ قُلُوبُ فَرِيقٍ مِّنْهُمْ ثُمَّ تَابَ عَلَيْهِمْ ۚ إِنَّهُ بِهِمْ رَءُوفٌ رَّحِيمٌ (117) God heeft zich genadig gewend tot de profeet, de uitgewekenen en de meehelpers die hem gevolgd zijn in het uur van de tegenspoed, nadat de harten van een groep van hen bijna naar het verkeerde neigden. Toen wendde Hij zich genadig tot hen -- Hij is vol mededogen voor hen en barmhartig |
وَعَلَى الثَّلَاثَةِ الَّذِينَ خُلِّفُوا حَتَّىٰ إِذَا ضَاقَتْ عَلَيْهِمُ الْأَرْضُ بِمَا رَحُبَتْ وَضَاقَتْ عَلَيْهِمْ أَنفُسُهُمْ وَظَنُّوا أَن لَّا مَلْجَأَ مِنَ اللَّهِ إِلَّا إِلَيْهِ ثُمَّ تَابَ عَلَيْهِمْ لِيَتُوبُوا ۚ إِنَّ اللَّهَ هُوَ التَّوَّابُ الرَّحِيمُ (118) en ook tot de drie die achtergelaten waren totdat zij het op de aarde benauwd kregen ondanks haar ruimte en zij echt persoonlijk benauwd werden en meenden dat er geen toevluchtsoord veilig voor God was dan bij Hem. Toen wendde Hij zich genadig tot hen zodat zij berouw zouden tonen. God is de genadegever, de barmhartige |
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا اتَّقُوا اللَّهَ وَكُونُوا مَعَ الصَّادِقِينَ (119) Jullie die geloven! Vreest God en weest met de oprechten |
مَا كَانَ لِأَهْلِ الْمَدِينَةِ وَمَنْ حَوْلَهُم مِّنَ الْأَعْرَابِ أَن يَتَخَلَّفُوا عَن رَّسُولِ اللَّهِ وَلَا يَرْغَبُوا بِأَنفُسِهِمْ عَن نَّفْسِهِ ۚ ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ لَا يُصِيبُهُمْ ظَمَأٌ وَلَا نَصَبٌ وَلَا مَخْمَصَةٌ فِي سَبِيلِ اللَّهِ وَلَا يَطَئُونَ مَوْطِئًا يَغِيظُ الْكُفَّارَ وَلَا يَنَالُونَ مِنْ عَدُوٍّ نَّيْلًا إِلَّا كُتِبَ لَهُم بِهِ عَمَلٌ صَالِحٌ ۚ إِنَّ اللَّهَ لَا يُضِيعُ أَجْرَ الْمُحْسِنِينَ (120) Het past de mensen van Medina en de bedoeïenen uit hun omgeving niet dat zij achterblijven bij de gezant van God of dat zij zichzelf meer ontzien dan hij. Dat is omdat zij door geen dorst, noch vermoeidheid, noch honger op Gods weg worden overvallen. Zij doen ook geen inval die de ongelovigen woedend maakt, noch maken zij een vijand iets afhandig zonder dat voor hen daarmee een deugdelijke daad opgeschreven wordt. God zal het loon van hen die goed doen niet verloren laten gaan |
وَلَا يُنفِقُونَ نَفَقَةً صَغِيرَةً وَلَا كَبِيرَةً وَلَا يَقْطَعُونَ وَادِيًا إِلَّا كُتِبَ لَهُمْ لِيَجْزِيَهُمُ اللَّهُ أَحْسَنَ مَا كَانُوا يَعْمَلُونَ (121) En zij geven geen kleine bijdrage en geen grote en zij doorkruisen geen vallei zonder dat het opgeschreven wordt opdat God hen zal belonen voor het beste dat zij deden |
۞ وَمَا كَانَ الْمُؤْمِنُونَ لِيَنفِرُوا كَافَّةً ۚ فَلَوْلَا نَفَرَ مِن كُلِّ فِرْقَةٍ مِّنْهُمْ طَائِفَةٌ لِّيَتَفَقَّهُوا فِي الدِّينِ وَلِيُنذِرُوا قَوْمَهُمْ إِذَا رَجَعُوا إِلَيْهِمْ لَعَلَّهُمْ يَحْذَرُونَ (122) Het past de gelovigen niet allen tezamen uit te rukken. Van ieder onderdeel van hen zou een groep moeten uitrukken om begrip van de godsdienst te krijgen en om hun mensen te waarschuwen wanneer zij naar hen terugkeren; misschien zullen zij op hun hoede zijn |
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا قَاتِلُوا الَّذِينَ يَلُونَكُم مِّنَ الْكُفَّارِ وَلْيَجِدُوا فِيكُمْ غِلْظَةً ۚ وَاعْلَمُوا أَنَّ اللَّهَ مَعَ الْمُتَّقِينَ (123) Jullie die geloven! Strijdt tegen de ongelovigen die dicht bij jullie zijn en laat hen strengheid bij jullie vinden. Weet dat God met de godvrezenden is |
وَإِذَا مَا أُنزِلَتْ سُورَةٌ فَمِنْهُم مَّن يَقُولُ أَيُّكُمْ زَادَتْهُ هَٰذِهِ إِيمَانًا ۚ فَأَمَّا الَّذِينَ آمَنُوا فَزَادَتْهُمْ إِيمَانًا وَهُمْ يَسْتَبْشِرُونَ (124) En wanneer een soera neergezonden wordt dan zijn er onder hen die zeggen: "Wie van jullie is hierdoor in zijn geloof gesterkt?" En zij die geloven worden er inderdaad in hun geloof door gesterkt terwijl zij zich verheugen |
وَأَمَّا الَّذِينَ فِي قُلُوبِهِم مَّرَضٌ فَزَادَتْهُمْ رِجْسًا إِلَىٰ رِجْسِهِمْ وَمَاتُوا وَهُمْ كَافِرُونَ (125) En zij die in hun harten een ziekte hebben, zij worden erdoor tot een nog grotere gruwel dan zij al zijn en zij sterven als ongelovigen |
أَوَلَا يَرَوْنَ أَنَّهُمْ يُفْتَنُونَ فِي كُلِّ عَامٍ مَّرَّةً أَوْ مَرَّتَيْنِ ثُمَّ لَا يَتُوبُونَ وَلَا هُمْ يَذَّكَّرُونَ (126) Zien zij dan niet dat zij in ieder jaar een of twee maal in verzoeking gebracht worden? Dan tonen zij geen berouw en laten zich niet vermanen |
وَإِذَا مَا أُنزِلَتْ سُورَةٌ نَّظَرَ بَعْضُهُمْ إِلَىٰ بَعْضٍ هَلْ يَرَاكُم مِّنْ أَحَدٍ ثُمَّ انصَرَفُوا ۚ صَرَفَ اللَّهُ قُلُوبَهُم بِأَنَّهُمْ قَوْمٌ لَّا يَفْقَهُونَ (127) En wanneer een soera neergezonden wordt dan kijken zij naar elkaar: "Is er iemand die jullie ziet?" En dan wenden zij zich af. God wendt hun harten af omdat zij mensen zijn die geen begrip hebben |
لَقَدْ جَاءَكُمْ رَسُولٌ مِّنْ أَنفُسِكُمْ عَزِيزٌ عَلَيْهِ مَا عَنِتُّمْ حَرِيصٌ عَلَيْكُم بِالْمُؤْمِنِينَ رَءُوفٌ رَّحِيمٌ (128) Tot jullie is een gezant uit jullie eigen midden gekomen. Iemand die het zwaar valt als jullie het moeilijk hebben, die met jullie begaan is, en jegens de gelovigen vol mededogen en barmhartig |
فَإِن تَوَلَّوْا فَقُلْ حَسْبِيَ اللَّهُ لَا إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ ۖ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ ۖ وَهُوَ رَبُّ الْعَرْشِ الْعَظِيمِ (129) Maar als zij zich afkeren zeg dan: "God is mij goed genoeg. Er is geen god dan Hij. Op Hem stel ik mijn vertrouwen en Hij is de Heer van de geweldige troon |