×

سورة طه باللغة الهولندية

ترجمات القرآنباللغة الهولندية ⬅ سورة طه

ترجمة معاني سورة طه باللغة الهولندية - Dutch

القرآن باللغة الهولندية - سورة طه مترجمة إلى اللغة الهولندية، Surah TaHa in Dutch. نوفر ترجمة دقيقة سورة طه باللغة الهولندية - Dutch, الآيات 135 - رقم السورة 20 - الصفحة 312.

بسم الله الرحمن الرحيم

طه (1)
T[aa?] H[aa]
مَا أَنزَلْنَا عَلَيْكَ الْقُرْآنَ لِتَشْقَىٰ (2)
Wij hebben de Koran niet tot jou neergezonden opdat jij ongelukkig zou zijn
إِلَّا تَذْكِرَةً لِّمَن يَخْشَىٰ (3)
maar slechts als een vermaning voor wie [God] vreest
تَنزِيلًا مِّمَّنْ خَلَقَ الْأَرْضَ وَالسَّمَاوَاتِ الْعُلَى (4)
als een neerzending van Hem die de aarde en de hoge hemelen geschapen heeft
الرَّحْمَٰنُ عَلَى الْعَرْشِ اسْتَوَىٰ (5)
de Erbarmer; Hij heeft zich op de troon gevestigd
لَهُ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا وَمَا تَحْتَ الثَّرَىٰ (6)
Hem behoort wat er in de hemelen, wat er op de aarde, wat er tussen beide en wat er onder de grond is
وَإِن تَجْهَرْ بِالْقَوْلِ فَإِنَّهُ يَعْلَمُ السِّرَّ وَأَخْفَى (7)
En al spreek jij met luide stem, Hij weet wat geheim is en wat nog verborgener is
اللَّهُ لَا إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ ۖ لَهُ الْأَسْمَاءُ الْحُسْنَىٰ (8)
God, er is geen god dan Hij, Hem komen de mooiste namen toe
وَهَلْ أَتَاكَ حَدِيثُ مُوسَىٰ (9)
Is het verhaal van Moesa tot jou gekomen
إِذْ رَأَىٰ نَارًا فَقَالَ لِأَهْلِهِ امْكُثُوا إِنِّي آنَسْتُ نَارًا لَّعَلِّي آتِيكُم مِّنْهَا بِقَبَسٍ أَوْ أَجِدُ عَلَى النَّارِ هُدًى (10)
Toen hij een vuur zag en tot zijn mensen zei: "Blijft staan, ik heb een vuur waargenomen, misschien zal ik jullie er een fakkel van brengen of bij het vuur een aanduiding van de goede richting vinden
فَلَمَّا أَتَاهَا نُودِيَ يَا مُوسَىٰ (11)
Toen hij er kwam werd hem toegeroepen: O Moesa
إِنِّي أَنَا رَبُّكَ فَاخْلَعْ نَعْلَيْكَ ۖ إِنَّكَ بِالْوَادِ الْمُقَدَّسِ طُوًى (12)
Ik ben het, jouw Heer. Trek dus jouw schoenen uit. Jij bent in de geheiligde vallei Toewa
وَأَنَا اخْتَرْتُكَ فَاسْتَمِعْ لِمَا يُوحَىٰ (13)
En Ik heb jou uitgekozen; luister dus naar wat geopenbaard zal worden
إِنَّنِي أَنَا اللَّهُ لَا إِلَٰهَ إِلَّا أَنَا فَاعْبُدْنِي وَأَقِمِ الصَّلَاةَ لِذِكْرِي (14)
Ik ben God, er is geen god dan Ik. Dien Mij dus en verricht de salaat om Mij te gedenken
إِنَّ السَّاعَةَ آتِيَةٌ أَكَادُ أُخْفِيهَا لِتُجْزَىٰ كُلُّ نَفْسٍ بِمَا تَسْعَىٰ (15)
Het uur komt -- Ik houd het nauwelijks nog verborgen -- opdat aan elke ziel vergolden wordt wat zij nastreeft
فَلَا يَصُدَّنَّكَ عَنْهَا مَن لَّا يُؤْمِنُ بِهَا وَاتَّبَعَ هَوَاهُ فَتَرْدَىٰ (16)
Laat wie er niet aan gelooft en zijn geneigdheid volgt jou er niet van afhouden, zodat jij ten onder gaat
وَمَا تِلْكَ بِيَمِينِكَ يَا مُوسَىٰ (17)
En wat is dat daar in je rechterhand
قَالَ هِيَ عَصَايَ أَتَوَكَّأُ عَلَيْهَا وَأَهُشُّ بِهَا عَلَىٰ غَنَمِي وَلِيَ فِيهَا مَآرِبُ أُخْرَىٰ (18)
Hij zei: "Dat is mijn staf waarop ik leun en waarmee ik voor mijn schapen bladeren afsla en ik heb er ook nog andere toepassingen voor
قَالَ أَلْقِهَا يَا مُوسَىٰ (19)
Hij zei: "Werp hem neer, Moesa
فَأَلْقَاهَا فَإِذَا هِيَ حَيَّةٌ تَسْعَىٰ (20)
En hij wierp hem neer en het was opeens een slang die voortbewoog
قَالَ خُذْهَا وَلَا تَخَفْ ۖ سَنُعِيدُهَا سِيرَتَهَا الْأُولَىٰ (21)
Hij zei: "Pak hem en wees niet bang; Wij laten hem weer net zo worden als hij eerst was
وَاضْمُمْ يَدَكَ إِلَىٰ جَنَاحِكَ تَخْرُجْ بَيْضَاءَ مِنْ غَيْرِ سُوءٍ آيَةً أُخْرَىٰ (22)
En houd je hand onder je arm dan zal zij wit, maar zonder iets slechts, tevoorschijn komen als nog een teken
لِنُرِيَكَ مِنْ آيَاتِنَا الْكُبْرَى (23)
om jou iets van Onze grootse tekenen te laten zien
اذْهَبْ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ إِنَّهُ طَغَىٰ (24)
Ga heen naar Fir'aun; hij is onbeschaamd
قَالَ رَبِّ اشْرَحْ لِي صَدْرِي (25)
Hij zei: "Mijn Heer, stel bij mij mijn hart open
وَيَسِّرْ لِي أَمْرِي (26)
vergemakkelijk mijn taak voor mij
وَاحْلُلْ عُقْدَةً مِّن لِّسَانِي (27)
en maak een knoop in mijn tong los
يَفْقَهُوا قَوْلِي (28)
zodat zij begrijpen wat ik zeg
وَاجْعَل لِّي وَزِيرًا مِّنْ أَهْلِي (29)
En stel voor mij een medewerker aan uit mijn familie
هَارُونَ أَخِي (30)
Haroen, mijn broer
اشْدُدْ بِهِ أَزْرِي (31)
Geef mij door hem meer kracht
وَأَشْرِكْهُ فِي أَمْرِي (32)
en laat hem in mijn taak delen
كَيْ نُسَبِّحَكَ كَثِيرًا (33)
opdat wij U veelvuldig prijzen
وَنَذْكُرَكَ كَثِيرًا (34)
en U veelvuldig gedenken
إِنَّكَ كُنتَ بِنَا بَصِيرًا (35)
U doorziet ons
قَالَ قَدْ أُوتِيتَ سُؤْلَكَ يَا مُوسَىٰ (36)
Hij zei: "Jouw verzoek is ingewilligd, Moesa
وَلَقَدْ مَنَنَّا عَلَيْكَ مَرَّةً أُخْرَىٰ (37)
En Wij hebben jou ook al een andere keer een gunst bewezen
إِذْ أَوْحَيْنَا إِلَىٰ أُمِّكَ مَا يُوحَىٰ (38)
toen Wij aan jouw moeder openbaarden wat geopenbaard is
أَنِ اقْذِفِيهِ فِي التَّابُوتِ فَاقْذِفِيهِ فِي الْيَمِّ فَلْيُلْقِهِ الْيَمُّ بِالسَّاحِلِ يَأْخُذْهُ عَدُوٌّ لِّي وَعَدُوٌّ لَّهُ ۚ وَأَلْقَيْتُ عَلَيْكَ مَحَبَّةً مِّنِّي وَلِتُصْنَعَ عَلَىٰ عَيْنِي (39)
Werp hem in de kist en werp hem in de zee, dan zal de zee hem op de kust werpen, zodat een vijand van Mij en een vijand van hem hem zal opnemen.? En Ik heb over jou liefde van Mij uitgestort en jij moest onder Mijn ogen grootgebracht worden
إِذْ تَمْشِي أُخْتُكَ فَتَقُولُ هَلْ أَدُلُّكُمْ عَلَىٰ مَن يَكْفُلُهُ ۖ فَرَجَعْنَاكَ إِلَىٰ أُمِّكَ كَيْ تَقَرَّ عَيْنُهَا وَلَا تَحْزَنَ ۚ وَقَتَلْتَ نَفْسًا فَنَجَّيْنَاكَ مِنَ الْغَمِّ وَفَتَنَّاكَ فُتُونًا ۚ فَلَبِثْتَ سِنِينَ فِي أَهْلِ مَدْيَنَ ثُمَّ جِئْتَ عَلَىٰ قَدَرٍ يَا مُوسَىٰ (40)
Toen jouw zuster heenging en zei: 'Zal ik jullie iemand aanwijzen die voor hem zal zorgen?? Zo brachten Wij jou terug naar jouw moeder opdat jij goedsmoeds en niet bedroefd zou zijn. En jij hebt een mens gedood, maar Wij hebben jou uit de nood gered en jou aan verzoeking blootgesteld. Zo bleef jij jaren bij de mensen van Madjan. Toen kwam jij, Moesa, [hierheen] als beschikt
وَاصْطَنَعْتُكَ لِنَفْسِي (41)
En Ik heb jou voor Mijzelf uitgekozen
اذْهَبْ أَنتَ وَأَخُوكَ بِآيَاتِي وَلَا تَنِيَا فِي ذِكْرِي (42)
Ga heen, jij en jouw broeder, met Mijn tekenen en wordt niet moe Mij te gedenken
اذْهَبَا إِلَىٰ فِرْعَوْنَ إِنَّهُ طَغَىٰ (43)
Gaat heen naar Fir'aun; hij is onbeschaamd
فَقُولَا لَهُ قَوْلًا لَّيِّنًا لَّعَلَّهُ يَتَذَكَّرُ أَوْ يَخْشَىٰ (44)
En spreekt zachtmoedig tot hem; misschien laat hij zich vermanen of vreest hij
قَالَا رَبَّنَا إِنَّنَا نَخَافُ أَن يَفْرُطَ عَلَيْنَا أَوْ أَن يَطْغَىٰ (45)
Zij zeiden: "Onze Heer, wij zijn bang dat hij zich aan ons vergrijpt of dat hij onbeschaamd zal zijn
قَالَ لَا تَخَافَا ۖ إِنَّنِي مَعَكُمَا أَسْمَعُ وَأَرَىٰ (46)
Hij zei: "Weest niet bang, Ik ben met jullie; Ik hoor en zie
فَأْتِيَاهُ فَقُولَا إِنَّا رَسُولَا رَبِّكَ فَأَرْسِلْ مَعَنَا بَنِي إِسْرَائِيلَ وَلَا تُعَذِّبْهُمْ ۖ قَدْ جِئْنَاكَ بِآيَةٍ مِّن رَّبِّكَ ۖ وَالسَّلَامُ عَلَىٰ مَنِ اتَّبَعَ الْهُدَىٰ (47)
Gaat dus naar hem toe en zegt: 'Wij zijn gezanten van jouw Heer. Zend dan de Israëlieten met ons weg en bestraf hen niet. Wij zijn tot jou gekomen met een teken van jouw Heer. En vrede zij met wie de leidraad volgt
إِنَّا قَدْ أُوحِيَ إِلَيْنَا أَنَّ الْعَذَابَ عَلَىٰ مَن كَذَّبَ وَتَوَلَّىٰ (48)
Aan ons is immers geopenbaard dat de bestraffing komt over wie loochent en zich afkeert
قَالَ فَمَن رَّبُّكُمَا يَا مُوسَىٰ (49)
Hij zei: "Wie is dan jullie Heer, Moesa
قَالَ رَبُّنَا الَّذِي أَعْطَىٰ كُلَّ شَيْءٍ خَلْقَهُ ثُمَّ هَدَىٰ (50)
Deze zei: "Onze Heer is het die aan alles zijn aard heeft gegeven en dan de goede richting heeft gewezen
قَالَ فَمَا بَالُ الْقُرُونِ الْأُولَىٰ (51)
Hij zei: "Hoe is het gesteld met de eerdere generaties
قَالَ عِلْمُهَا عِندَ رَبِّي فِي كِتَابٍ ۖ لَّا يَضِلُّ رَبِّي وَلَا يَنسَى (52)
Hij zei: "De kennis daarover is bij mijn Heer, in een boek. Mijn Heer dwaalt niet en vergeet niet
الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ الْأَرْضَ مَهْدًا وَسَلَكَ لَكُمْ فِيهَا سُبُلًا وَأَنزَلَ مِنَ السَّمَاءِ مَاءً فَأَخْرَجْنَا بِهِ أَزْوَاجًا مِّن نَّبَاتٍ شَتَّىٰ (53)
Hij die voor jullie de aarde tot een wiegenbed gemaakt heeft en die voor jullie daarop wegen heeft getrokken en die uit de hemel water heeft laten neerdalen waarmee Wij dan velerlei soorten van plantengroei hebben voortgebracht
كُلُوا وَارْعَوْا أَنْعَامَكُمْ ۗ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّأُولِي النُّهَىٰ (54)
Eet en weidt jullie vee. Daarin zijn tekenen voor de schranderen
۞ مِنْهَا خَلَقْنَاكُمْ وَفِيهَا نُعِيدُكُمْ وَمِنْهَا نُخْرِجُكُمْ تَارَةً أُخْرَىٰ (55)
Uit haar [nml. de aarde] hebben Wij jullie geschapen en in haar zullen Wij jullie terug laten keren en uit haar zullen Wij jullie een tweede maal tevoorschijn brengen
وَلَقَدْ أَرَيْنَاهُ آيَاتِنَا كُلَّهَا فَكَذَّبَ وَأَبَىٰ (56)
En Wij hebben hem al Onze tekenen laten zien, maar hij loochende en weigerde
قَالَ أَجِئْتَنَا لِتُخْرِجَنَا مِنْ أَرْضِنَا بِسِحْرِكَ يَا مُوسَىٰ (57)
Hij zei: "Ben jij tot ons gekomen om ons door jouw toverij uit ons land te verdrijven, Moesa
فَلَنَأْتِيَنَّكَ بِسِحْرٍ مِّثْلِهِ فَاجْعَلْ بَيْنَنَا وَبَيْنَكَ مَوْعِدًا لَّا نُخْلِفُهُ نَحْنُ وَلَا أَنتَ مَكَانًا سُوًى (58)
Dan zullen wij wel met overeenkomstige toverij komen. Maak maar een afspraak tussen ons en jou, waaraan wij ons evenals jij moeten houden, op een effen plaats
قَالَ مَوْعِدُكُمْ يَوْمُ الزِّينَةِ وَأَن يُحْشَرَ النَّاسُ ضُحًى (59)
Deze zei: "De afspraak met jullie is op de feestdag en dat de mensen op de voormiddag verzameld worden
فَتَوَلَّىٰ فِرْعَوْنُ فَجَمَعَ كَيْدَهُ ثُمَّ أَتَىٰ (60)
Maar Fir'aun keerde zich af om zijn plan te beramen en toen kwam hij terug
قَالَ لَهُم مُّوسَىٰ وَيْلَكُمْ لَا تَفْتَرُوا عَلَى اللَّهِ كَذِبًا فَيُسْحِتَكُم بِعَذَابٍ ۖ وَقَدْ خَابَ مَنِ افْتَرَىٰ (61)
Moesa zei tot hen: "Wee jullie, verzint over God geen bedrog, want dan verdelgt Hij jullie door een bestraffing. Wie verzinsels vertelt wordt teleurgesteld
فَتَنَازَعُوا أَمْرَهُم بَيْنَهُمْ وَأَسَرُّوا النَّجْوَىٰ (62)
Toen twistten zij met elkaar over hun geval en hielden een vertrouwelijk gesprek
قَالُوا إِنْ هَٰذَانِ لَسَاحِرَانِ يُرِيدَانِ أَن يُخْرِجَاكُم مِّنْ أَرْضِكُم بِسِحْرِهِمَا وَيَذْهَبَا بِطَرِيقَتِكُمُ الْمُثْلَىٰ (63)
Zij zeiden: "Deze twee zijn tovenaars. Zij willen jullie door hun toverij uit jullie land verdrijven en jullie voorbeeldige opvattingen afschaffen
فَأَجْمِعُوا كَيْدَكُمْ ثُمَّ ائْتُوا صَفًّا ۚ وَقَدْ أَفْلَحَ الْيَوْمَ مَنِ اسْتَعْلَىٰ (64)
Beraamt dan jullie plan en komt dan in een rij. Heden zal het hem welgaan die de overhand krijgt
قَالُوا يَا مُوسَىٰ إِمَّا أَن تُلْقِيَ وَإِمَّا أَن نَّكُونَ أَوَّلَ مَنْ أَلْقَىٰ (65)
Zij zeiden: "O Moesa, of jij werpt of wij zijn het die het eerst zullen werpen
قَالَ بَلْ أَلْقُوا ۖ فَإِذَا حِبَالُهُمْ وَعِصِيُّهُمْ يُخَيَّلُ إِلَيْهِ مِن سِحْرِهِمْ أَنَّهَا تَسْعَىٰ (66)
Hij zei: "Werpt maar." En plotseling werd hem door hun toverij de indruk gegeven dat hun touwen en staven voortbewogen
فَأَوْجَسَ فِي نَفْسِهِ خِيفَةً مُّوسَىٰ (67)
Toen werd Moesa in zijn binnenste door vrees bevangen
قُلْنَا لَا تَخَفْ إِنَّكَ أَنتَ الْأَعْلَىٰ (68)
Wij zeiden: "Weest niet bang, jij houdt de overhand
وَأَلْقِ مَا فِي يَمِينِكَ تَلْقَفْ مَا صَنَعُوا ۖ إِنَّمَا صَنَعُوا كَيْدُ سَاحِرٍ ۖ وَلَا يُفْلِحُ السَّاحِرُ حَيْثُ أَتَىٰ (69)
Werp wat in je rechterhand is, dan zal het wat zij gemaakt hebben verslinden. Wat zij gemaakt hebben is slechts een tovenaarslist en de tovenaar zal het niet welgaan waar hij ook komt
فَأُلْقِيَ السَّحَرَةُ سُجَّدًا قَالُوا آمَنَّا بِرَبِّ هَارُونَ وَمُوسَىٰ (70)
En de tovenaars werden neergeworpen om zich eerbiedig neer te buigen en zij zeiden: "Wij geloven in de Heer van Haroen en Moesa
قَالَ آمَنتُمْ لَهُ قَبْلَ أَنْ آذَنَ لَكُمْ ۖ إِنَّهُ لَكَبِيرُكُمُ الَّذِي عَلَّمَكُمُ السِّحْرَ ۖ فَلَأُقَطِّعَنَّ أَيْدِيَكُمْ وَأَرْجُلَكُم مِّنْ خِلَافٍ وَلَأُصَلِّبَنَّكُمْ فِي جُذُوعِ النَّخْلِ وَلَتَعْلَمُنَّ أَيُّنَا أَشَدُّ عَذَابًا وَأَبْقَىٰ (71)
Hij zei: "Jullie geloven aan hem voordat ik jullie toestemming gegeven heb. Hij is zeker jullie meester die jullie heeft leren toveren. Ik zal jullie de handen en de voeten aan tegenovergestelde kanten afhouwen en ik zal jullie aan palmstammen kruisigen. Dan zullen jullie weten wie van ons strenger in het bestraffen en onvergankelijker is
قَالُوا لَن نُّؤْثِرَكَ عَلَىٰ مَا جَاءَنَا مِنَ الْبَيِّنَاتِ وَالَّذِي فَطَرَنَا ۖ فَاقْضِ مَا أَنتَ قَاضٍ ۖ إِنَّمَا تَقْضِي هَٰذِهِ الْحَيَاةَ الدُّنْيَا (72)
Zij zeiden: "Wij verkiezen jou niet boven de duidelijke tekenen die tot ons gekomen zijn en boven Hem die ons geschapen heeft. Beslis dus maar wat je wilt; jij beslist slechts over het tegenwoordige leven
إِنَّا آمَنَّا بِرَبِّنَا لِيَغْفِرَ لَنَا خَطَايَانَا وَمَا أَكْرَهْتَنَا عَلَيْهِ مِنَ السِّحْرِ ۗ وَاللَّهُ خَيْرٌ وَأَبْقَىٰ (73)
Wij geloven in onze Heer opdat Hij ons onze fouten vergeven zal en de toverij waartoe jij ons gedwongen hebt. God is beter en onvergankelijker
إِنَّهُ مَن يَأْتِ رَبَّهُ مُجْرِمًا فَإِنَّ لَهُ جَهَنَّمَ لَا يَمُوتُ فِيهَا وَلَا يَحْيَىٰ (74)
Hij die tot zijn Heer komt als boosdoener, voor hem is de hel waarin hij niet zal sterven en niet zal leven
وَمَن يَأْتِهِ مُؤْمِنًا قَدْ عَمِلَ الصَّالِحَاتِ فَأُولَٰئِكَ لَهُمُ الدَّرَجَاتُ الْعُلَىٰ (75)
Maar wie tot Hem komen als gelovigen die de deugdelijke daden gedaan hebben, zij zijn het voor wie de hoogste rangen zijn
جَنَّاتُ عَدْنٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا ۚ وَذَٰلِكَ جَزَاءُ مَن تَزَكَّىٰ (76)
de tuinen van 'Adn waar de rivieren onderdoor stromen; zij zullen altijd daarin blijven. Dat is de beloning voor wie gelouterd zijn
وَلَقَدْ أَوْحَيْنَا إِلَىٰ مُوسَىٰ أَنْ أَسْرِ بِعِبَادِي فَاضْرِبْ لَهُمْ طَرِيقًا فِي الْبَحْرِ يَبَسًا لَّا تَخَافُ دَرَكًا وَلَا تَخْشَىٰ (77)
En Wij hebben aan Moesa geopenbaard: "Vertrek 's nachts met Mijn dienaren en baan voor hen een droge weg in de zee zonder bang te zijn ingehaald te worden en zonder te vrezen
فَأَتْبَعَهُمْ فِرْعَوْنُ بِجُنُودِهِ فَغَشِيَهُم مِّنَ الْيَمِّ مَا غَشِيَهُمْ (78)
Toen volgde Fir'aun hen met zijn troepen, maar zij werden door de zee verzwolgen
وَأَضَلَّ فِرْعَوْنُ قَوْمَهُ وَمَا هَدَىٰ (79)
Fir'aun bracht zijn volk tot dwaling en wees hun niet de goede richting
يَا بَنِي إِسْرَائِيلَ قَدْ أَنجَيْنَاكُم مِّنْ عَدُوِّكُمْ وَوَاعَدْنَاكُمْ جَانِبَ الطُّورِ الْأَيْمَنَ وَنَزَّلْنَا عَلَيْكُمُ الْمَنَّ وَالسَّلْوَىٰ (80)
O Israëlieten, Wij hebben jullie van jullie vijand gered en Wij spraken met jullie aan de rechterkant van de berg af en Wij zonden het manna en de kwartels tot jullie neer
كُلُوا مِن طَيِّبَاتِ مَا رَزَقْنَاكُمْ وَلَا تَطْغَوْا فِيهِ فَيَحِلَّ عَلَيْكُمْ غَضَبِي ۖ وَمَن يَحْلِلْ عَلَيْهِ غَضَبِي فَقَدْ هَوَىٰ (81)
Eet van de goede dingen waarmee Wij in jullie levensonderhoud voorzien, maar overdrijft daarbij niet zodat Mijn toorn over jullie losbarst; over wie Mijn toorn losbarst, die komt ten val
وَإِنِّي لَغَفَّارٌ لِّمَن تَابَ وَآمَنَ وَعَمِلَ صَالِحًا ثُمَّ اهْتَدَىٰ (82)
Maar Ik ben een vergever voor wie berouw toont, gelooft en deugdelijk handelt en zich dan op het goede pad laat brengen
۞ وَمَا أَعْجَلَكَ عَن قَوْمِكَ يَا مُوسَىٰ (83)
En wat brengt jou zo haastig bij je volk vandaan, Moesa
قَالَ هُمْ أُولَاءِ عَلَىٰ أَثَرِي وَعَجِلْتُ إِلَيْكَ رَبِّ لِتَرْضَىٰ (84)
Hij zei: "Zij zijn het die achter mij aan zijn en ik heb mij naar U gehaast, mijn Heer, opdat U tevreden zou zijn
قَالَ فَإِنَّا قَدْ فَتَنَّا قَوْمَكَ مِن بَعْدِكَ وَأَضَلَّهُمُ السَّامِرِيُّ (85)
Hij zei: "Wij hebben jouw volk in verzoeking gebracht nadat jij weggegaan was en de Samiriet heeft hen tot dwaling gebracht
فَرَجَعَ مُوسَىٰ إِلَىٰ قَوْمِهِ غَضْبَانَ أَسِفًا ۚ قَالَ يَا قَوْمِ أَلَمْ يَعِدْكُمْ رَبُّكُمْ وَعْدًا حَسَنًا ۚ أَفَطَالَ عَلَيْكُمُ الْعَهْدُ أَمْ أَرَدتُّمْ أَن يَحِلَّ عَلَيْكُمْ غَضَبٌ مِّن رَّبِّكُمْ فَأَخْلَفْتُم مَّوْعِدِي (86)
Toen keerde Moesa toornig en vol spijt tot zijn volk terug. Hij zei: "Mijn volk! Heeft jullie Heer jullie niet een goede toezegging gedaan? Duurde de tijd jullie te lang of wensten jullie dat er toorn van jullie Heer over jullie los zou barsten, zodat jullie de afspraak met mij niet nakwamen
قَالُوا مَا أَخْلَفْنَا مَوْعِدَكَ بِمَلْكِنَا وَلَٰكِنَّا حُمِّلْنَا أَوْزَارًا مِّن زِينَةِ الْقَوْمِ فَقَذَفْنَاهَا فَكَذَٰلِكَ أَلْقَى السَّامِرِيُّ (87)
Zij zeiden: "Wij zijn niet uit eigen beweging de afspraak met jou niet nagekomen, maar wij werden overladen met hele ladingen sieraden van de mensen. Die hebben wij toen [in het vuur] gegooid en de Samiriet deed dat ook
فَأَخْرَجَ لَهُمْ عِجْلًا جَسَدًا لَّهُ خُوَارٌ فَقَالُوا هَٰذَا إِلَٰهُكُمْ وَإِلَٰهُ مُوسَىٰ فَنَسِيَ (88)
Hij bracht toen voor hen een kalf tevoorschijn, als een lichaam met geloei. En zij zeiden: "Dit is jullie god en de god van Moesa, maar hij was het vergeten
أَفَلَا يَرَوْنَ أَلَّا يَرْجِعُ إِلَيْهِمْ قَوْلًا وَلَا يَمْلِكُ لَهُمْ ضَرًّا وَلَا نَفْعًا (89)
Zien zij dan niet dat het niets tot hen terugzegt en dat het voor hen niets schadelijks en niets nuttigs kan uitrichten
وَلَقَدْ قَالَ لَهُمْ هَارُونُ مِن قَبْلُ يَا قَوْمِ إِنَّمَا فُتِنتُم بِهِ ۖ وَإِنَّ رَبَّكُمُ الرَّحْمَٰنُ فَاتَّبِعُونِي وَأَطِيعُوا أَمْرِي (90)
En Haroen had al van tevoren tot hen gezegd: "O mijn volk! Jullie worden daarmee in verzoeking gebracht. Jullie Heer is toch de Erbarmer! Volgt mij dus en gehoorzaamt mijn bevel
قَالُوا لَن نَّبْرَحَ عَلَيْهِ عَاكِفِينَ حَتَّىٰ يَرْجِعَ إِلَيْنَا مُوسَىٰ (91)
Zij zeiden: "Wij zullen niet ophouden het eer te bewijzen zolang Moesa niet tot ons terugkomt
قَالَ يَا هَارُونُ مَا مَنَعَكَ إِذْ رَأَيْتَهُمْ ضَلُّوا (92)
Hij zei: "O Haroen, wat weerhield jou toen jij zag dat zij dwaalden
أَلَّا تَتَّبِعَنِ ۖ أَفَعَصَيْتَ أَمْرِي (93)
dat jij mij niet gevolgd bent? Was jij ongehoorzaam aan mijn bevel
قَالَ يَا ابْنَ أُمَّ لَا تَأْخُذْ بِلِحْيَتِي وَلَا بِرَأْسِي ۖ إِنِّي خَشِيتُ أَن تَقُولَ فَرَّقْتَ بَيْنَ بَنِي إِسْرَائِيلَ وَلَمْ تَرْقُبْ قَوْلِي (94)
Hij zei: "Zoon van mijn moeder, grijp mij niet bij mijn baard en bij mijn hoofd. Ik vreesde dat jij zou zeggen: 'Jij hebt de Israëlieten opgesplitst en je niet gehouden aan wat ik zei
قَالَ فَمَا خَطْبُكَ يَا سَامِرِيُّ (95)
Hij zei: "En hoe is het met jou, o Samiriet
قَالَ بَصُرْتُ بِمَا لَمْ يَبْصُرُوا بِهِ فَقَبَضْتُ قَبْضَةً مِّنْ أَثَرِ الرَّسُولِ فَنَبَذْتُهَا وَكَذَٰلِكَ سَوَّلَتْ لِي نَفْسِي (96)
Hij zei: "Ik had inzicht in iets waarin zij dat niet hadden en ik nam een handvol van het spoor van de gezant en heb het [over het kalf] geworpen. Dat had ik mijzelf zo wijsgemaakt
قَالَ فَاذْهَبْ فَإِنَّ لَكَ فِي الْحَيَاةِ أَن تَقُولَ لَا مِسَاسَ ۖ وَإِنَّ لَكَ مَوْعِدًا لَّن تُخْلَفَهُ ۖ وَانظُرْ إِلَىٰ إِلَٰهِكَ الَّذِي ظَلْتَ عَلَيْهِ عَاكِفًا ۖ لَّنُحَرِّقَنَّهُ ثُمَّ لَنَنسِفَنَّهُ فِي الْيَمِّ نَسْفًا (97)
Hij zei: "Ga weg, jouw lot in het leven zal zijn dat je moet zeggen: 'Niet aanraken!? En voor jou is er een afspraak waaraan jij je niet kunt onttrekken. En kijk dan naar jouw god, die jij eer bleef bewijzen. Wij zullen hem zeker verbranden en dan in de zee verstrooien
إِنَّمَا إِلَٰهُكُمُ اللَّهُ الَّذِي لَا إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ ۚ وَسِعَ كُلَّ شَيْءٍ عِلْمًا (98)
Jullie god is God alleen, buiten wie er geen andere god is. Hij omvat alles met Zijn kennis
كَذَٰلِكَ نَقُصُّ عَلَيْكَ مِنْ أَنبَاءِ مَا قَدْ سَبَقَ ۚ وَقَدْ آتَيْنَاكَ مِن لَّدُنَّا ذِكْرًا (99)
Zo vertellen Wij jou berichten over wat vroeger gebeurde en Wij hebben tot jou van Onze kant een vermaning laten komen
مَّنْ أَعْرَضَ عَنْهُ فَإِنَّهُ يَحْمِلُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ وِزْرًا (100)
Wie zich daarvan afwenden, die zullen op de opstandingsdag een last te dragen hebben
خَالِدِينَ فِيهِ ۖ وَسَاءَ لَهُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ حِمْلًا (101)
zij zullen er altijd in blijven en op de opstandingsdag zal het voor hen slecht te dragen zijn
يَوْمَ يُنفَخُ فِي الصُّورِ ۚ وَنَحْشُرُ الْمُجْرِمِينَ يَوْمَئِذٍ زُرْقًا (102)
Op de dag dat op de bazuin geblazen wordt! Wij zullen op die dag de boosdoeners, verblind en verschrikt als zij zijn, verzamelen
يَتَخَافَتُونَ بَيْنَهُمْ إِن لَّبِثْتُمْ إِلَّا عَشْرًا (103)
terwijl zij onder elkaar fluisteren: "Het heeft voor jullie slechts tien [dagen] geduurd
نَّحْنُ أَعْلَمُ بِمَا يَقُولُونَ إِذْ يَقُولُ أَمْثَلُهُمْ طَرِيقَةً إِن لَّبِثْتُمْ إِلَّا يَوْمًا (104)
Wij weten het best wat zij zeggen, wanneer de voorbeeldigste van hen in levenswandel zegt: "Het heeft voor jullie slechts een dag geduurd
وَيَسْأَلُونَكَ عَنِ الْجِبَالِ فَقُلْ يَنسِفُهَا رَبِّي نَسْفًا (105)
En zij vragen jou naar de bergen. Zeg: "Mijn Heer zal ze geheel verstrooien
فَيَذَرُهَا قَاعًا صَفْصَفًا (106)
en ze als een kale vlakte achterlaten
لَّا تَرَىٰ فِيهَا عِوَجًا وَلَا أَمْتًا (107)
waarin je geen kronkels en geen hobbels ziet
يَوْمَئِذٍ يَتَّبِعُونَ الدَّاعِيَ لَا عِوَجَ لَهُ ۖ وَخَشَعَتِ الْأَصْوَاتُ لِلرَّحْمَٰنِ فَلَا تَسْمَعُ إِلَّا هَمْسًا (108)
Op die dag zullen zij de oproeper volgen tot wie er geen kronkelweg is en de stemmen zullen deemoedig tot de Erbarmer opklinken en je zult slechts geschuifel horen
يَوْمَئِذٍ لَّا تَنفَعُ الشَّفَاعَةُ إِلَّا مَنْ أَذِنَ لَهُ الرَّحْمَٰنُ وَرَضِيَ لَهُ قَوْلًا (109)
Op die dag heeft voorspraak alleen maar nut voor hem aan wie de Erbarmer het heeft toegestaan en wiens woorden Hem welgevallig zijn
يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَلَا يُحِيطُونَ بِهِ عِلْمًا (110)
Hij weet wat vóór hen is en wat achter hen is terwijl zij Hem met hun kennis niet bevatten
۞ وَعَنَتِ الْوُجُوهُ لِلْحَيِّ الْقَيُّومِ ۖ وَقَدْ خَابَ مَنْ حَمَلَ ظُلْمًا (111)
En de gezichten zwichten voor de Levende, de Standvastige en teleurgesteld wordt hij wiens last onrecht is
وَمَن يَعْمَلْ مِنَ الصَّالِحَاتِ وَهُوَ مُؤْمِنٌ فَلَا يَخَافُ ظُلْمًا وَلَا هَضْمًا (112)
Maar wie deugdelijke daden doet, terwijl hij gelovig is, die zal voor onrecht niet bang zijn en ook niet dat hem tekort gedaan wordt
وَكَذَٰلِكَ أَنزَلْنَاهُ قُرْآنًا عَرَبِيًّا وَصَرَّفْنَا فِيهِ مِنَ الْوَعِيدِ لَعَلَّهُمْ يَتَّقُونَ أَوْ يُحْدِثُ لَهُمْ ذِكْرًا (113)
En zo hebben Wij het neergezonden als een Arabische Koran en Wij hebben er uiteenzettingen van dreigementen in gegeven; misschien zullen zij godvrezend worden of brengt hij voor hen een nieuwe vermaning
فَتَعَالَى اللَّهُ الْمَلِكُ الْحَقُّ ۗ وَلَا تَعْجَلْ بِالْقُرْآنِ مِن قَبْلِ أَن يُقْضَىٰ إِلَيْكَ وَحْيُهُ ۖ وَقُل رَّبِّ زِدْنِي عِلْمًا (114)
Hoogverheven is God, de ware koning. En haast je niet met de Koran voordat de openbaring ervan aan jou geheel is geschied en zeg: "Mijn Heer, geef mij meer kennis
وَلَقَدْ عَهِدْنَا إِلَىٰ آدَمَ مِن قَبْلُ فَنَسِيَ وَلَمْ نَجِدْ لَهُ عَزْمًا (115)
En Wij hadden vroeger aan Adam opdracht gegeven maar hij vergat het; Wij vonden bij hem geen vastbeslotenheid
وَإِذْ قُلْنَا لِلْمَلَائِكَةِ اسْجُدُوا لِآدَمَ فَسَجَدُوا إِلَّا إِبْلِيسَ أَبَىٰ (116)
Toen Wij tot de engelen zeiden: "Buigt eerbiedig neer voor Adam", bogen zij eerbiedig neer, behalve Iblies; hij weigerde
فَقُلْنَا يَا آدَمُ إِنَّ هَٰذَا عَدُوٌّ لَّكَ وَلِزَوْجِكَ فَلَا يُخْرِجَنَّكُمَا مِنَ الْجَنَّةِ فَتَشْقَىٰ (117)
Wij zeiden dus tot Adam: "Dit is een vijand van jou en je echtgenote; laat hij jullie dus niet uit de tuin verdrijven want dan zul je ongelukkig zijn
إِنَّ لَكَ أَلَّا تَجُوعَ فِيهَا وَلَا تَعْرَىٰ (118)
Het is jou gegund dat jij er geen honger hebt noch naakt bent
وَأَنَّكَ لَا تَظْمَأُ فِيهَا وَلَا تَضْحَىٰ (119)
en dat jij er geen dorst hebt noch onder de hitte lijdt
فَوَسْوَسَ إِلَيْهِ الشَّيْطَانُ قَالَ يَا آدَمُ هَلْ أَدُلُّكَ عَلَىٰ شَجَرَةِ الْخُلْدِ وَمُلْكٍ لَّا يَبْلَىٰ (120)
Maar de satan fluisterde hem in en zei: "O Adam zal ik jou de boom van het eeuwige leven wijzen en een heerschappij die niet vergaat
فَأَكَلَا مِنْهَا فَبَدَتْ لَهُمَا سَوْآتُهُمَا وَطَفِقَا يَخْصِفَانِ عَلَيْهِمَا مِن وَرَقِ الْجَنَّةِ ۚ وَعَصَىٰ آدَمُ رَبَّهُ فَغَوَىٰ (121)
Toen aten zij er beiden van en hun schaamte werd voor hen zichtbaar en zij begonnen zich te bedekken met aaneengehechte bladeren uit de tuin. Adam was ongehoorzaam aan zijn Heer en misleid
ثُمَّ اجْتَبَاهُ رَبُّهُ فَتَابَ عَلَيْهِ وَهَدَىٰ (122)
Daarna verkoos zijn Heer hem, wendde zich genadig tot hem en bracht hem op het goede pad
قَالَ اهْبِطَا مِنْهَا جَمِيعًا ۖ بَعْضُكُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّ ۖ فَإِمَّا يَأْتِيَنَّكُم مِّنِّي هُدًى فَمَنِ اتَّبَعَ هُدَايَ فَلَا يَضِلُّ وَلَا يَشْقَىٰ (123)
Hij zei: "Daalt beiden er tezamen uit af -- elkaar tot vijand. Als er dan van Mij een leidraad komt, dan zal wie Mijn leidraad navolgt niet dwalen en niet ongelukkig zijn
وَمَنْ أَعْرَضَ عَن ذِكْرِي فَإِنَّ لَهُ مَعِيشَةً ضَنكًا وَنَحْشُرُهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ أَعْمَىٰ (124)
Maar wie zich van Mijn vermaning afwendt die zal een benauwd leven leiden en Wij zullen hem op de opstandingsdag blind ter verzameling opbrengen
قَالَ رَبِّ لِمَ حَشَرْتَنِي أَعْمَىٰ وَقَدْ كُنتُ بَصِيرًا (125)
Hij zal zeggen: "Mijn Heer, waarom hebt U mij blind ter verzameling opgebracht, terwijl ik toch kon zien
قَالَ كَذَٰلِكَ أَتَتْكَ آيَاتُنَا فَنَسِيتَهَا ۖ وَكَذَٰلِكَ الْيَوْمَ تُنسَىٰ (126)
Hij zegt: "Zo is het, Onze tekenen zijn tot jou gekomen, maar jij hebt ze vergeten, evenzo word jij vandaag dus vergeten
وَكَذَٰلِكَ نَجْزِي مَنْ أَسْرَفَ وَلَمْ يُؤْمِن بِآيَاتِ رَبِّهِ ۚ وَلَعَذَابُ الْآخِرَةِ أَشَدُّ وَأَبْقَىٰ (127)
Zo zullen Wij ook aan hem die onmatig is en die niet in de tekenen van zijn Heer gelooft vergelden. De bestraffing van het hiernamaals is strenger en onvergankelijker
أَفَلَمْ يَهْدِ لَهُمْ كَمْ أَهْلَكْنَا قَبْلَهُم مِّنَ الْقُرُونِ يَمْشُونَ فِي مَسَاكِنِهِمْ ۗ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّأُولِي النُّهَىٰ (128)
Is het hun dan niet duidelijk hoeveel generaties van wie in de woningen wandelen Wij al vóór hun tijd vernietigd hebben? Daarin zijn tekenen voor de schranderen
وَلَوْلَا كَلِمَةٌ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ لَكَانَ لِزَامًا وَأَجَلٌ مُّسَمًّى (129)
En als er al niet eerder een woord van jouw Heer gekomen was en een vastgestelde termijn, dan was het onafwendbaar geweest
فَاصْبِرْ عَلَىٰ مَا يَقُولُونَ وَسَبِّحْ بِحَمْدِ رَبِّكَ قَبْلَ طُلُوعِ الشَّمْسِ وَقَبْلَ غُرُوبِهَا ۖ وَمِنْ آنَاءِ اللَّيْلِ فَسَبِّحْ وَأَطْرَافَ النَّهَارِ لَعَلَّكَ تَرْضَىٰ (130)
Verdraag wat zij zeggen dus geduldig en prijs de lof van jouw Heer voor zonsopgang en voor haar ondergang en lofprijst gedurende de nacht en op de uiteinden van de dag; misschien ben jij dan tevreden
وَلَا تَمُدَّنَّ عَيْنَيْكَ إِلَىٰ مَا مَتَّعْنَا بِهِ أَزْوَاجًا مِّنْهُمْ زَهْرَةَ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا لِنَفْتِنَهُمْ فِيهِ ۚ وَرِزْقُ رَبِّكَ خَيْرٌ وَأَبْقَىٰ (131)
En kijk niet met uitpuilende ogen naar wat Wij sommigen van hen als vruchtgebruik gegeven hebben, de schittering van het tegenwoordige leven, om hen daarmee in verzoeking te brengen. En het levensonderhoud van jouw Heer is beter en onvergankelijker
وَأْمُرْ أَهْلَكَ بِالصَّلَاةِ وَاصْطَبِرْ عَلَيْهَا ۖ لَا نَسْأَلُكَ رِزْقًا ۖ نَّحْنُ نَرْزُقُكَ ۗ وَالْعَاقِبَةُ لِلتَّقْوَىٰ (132)
En leg jouw mensen de salaat op. Volhard jij er ook in. Wij vragen van jou geen levensonderhoud. Wij zijn het die jou levensonderhoud geven en het [goede] uiteinde komt de godvrezendheid toe
وَقَالُوا لَوْلَا يَأْتِينَا بِآيَةٍ مِّن رَّبِّهِ ۚ أَوَلَمْ تَأْتِهِم بَيِّنَةُ مَا فِي الصُّحُفِ الْأُولَىٰ (133)
En zij zeiden: "Had hij ons geen teken van zijn Heer kunnen brengen?" Is tot hen dan niet als duidelijk bewijs gekomen wat er in de eerdere bladen staat
وَلَوْ أَنَّا أَهْلَكْنَاهُم بِعَذَابٍ مِّن قَبْلِهِ لَقَالُوا رَبَّنَا لَوْلَا أَرْسَلْتَ إِلَيْنَا رَسُولًا فَنَتَّبِعَ آيَاتِكَ مِن قَبْلِ أَن نَّذِلَّ وَنَخْزَىٰ (134)
En als Wij hen vernietigd hadden door een bestraffing vóór zijn komst, dan hadden zij gezegd: "Onze Heer, had U tot ons niet een gezant kunnen zenden, zodat wij Uw tekenen hadden kunnen volgen voordat wij vernederd en te schande gemaakt werden
قُلْ كُلٌّ مُّتَرَبِّصٌ فَتَرَبَّصُوا ۖ فَسَتَعْلَمُونَ مَنْ أَصْحَابُ الصِّرَاطِ السَّوِيِّ وَمَنِ اهْتَدَىٰ (135)
Zeg: "Iedereen wacht af; wacht dus maar af. Dan zullen jullie weten wie de mensen van de effen weg zijn en wie het goede pad volgen
❮ السورة السابقة السورة التـالية ❯

قراءة المزيد من سور القرآن الكريم :

1- الفاتحة2- البقرة3- آل عمران
4- النساء5- المائدة6- الأنعام
7- الأعراف8- الأنفال9- التوبة
10- يونس11- هود12- يوسف
13- الرعد14- إبراهيم15- الحجر
16- النحل17- الإسراء18- الكهف
19- مريم20- طه21- الأنبياء
22- الحج23- المؤمنون24- النور
25- الفرقان26- الشعراء27- النمل
28- القصص29- العنكبوت30- الروم
31- لقمان32- السجدة33- الأحزاب
34- سبأ35- فاطر36- يس
37- الصافات38- ص39- الزمر
40- غافر41- فصلت42- الشورى
43- الزخرف44- الدخان45- الجاثية
46- الأحقاف47- محمد48- الفتح
49- الحجرات50- ق51- الذاريات
52- الطور53- النجم54- القمر
55- الرحمن56- الواقعة57- الحديد
58- المجادلة59- الحشر60- الممتحنة
61- الصف62- الجمعة63- المنافقون
64- التغابن65- الطلاق66- التحريم
67- الملك68- القلم69- الحاقة
70- المعارج71- نوح72- الجن
73- المزمل74- المدثر75- القيامة
76- الإنسان77- المرسلات78- النبأ
79- النازعات80- عبس81- التكوير
82- الإنفطار83- المطففين84- الانشقاق
85- البروج86- الطارق87- الأعلى
88- الغاشية89- الفجر90- البلد
91- الشمس92- الليل93- الضحى
94- الشرح95- التين96- العلق
97- القدر98- البينة99- الزلزلة
100- العاديات101- القارعة102- التكاثر
103- العصر104- الهمزة105- الفيل
106- قريش107- الماعون108- الكوثر
109- الكافرون110- النصر111- المسد
112- الإخلاص113- الفلق114- الناس