الم (1) A[lif] L[aam] M[iem] |
غُلِبَتِ الرُّومُ (2) De Romeinen zijn overwonnen |
فِي أَدْنَى الْأَرْضِ وَهُم مِّن بَعْدِ غَلَبِهِمْ سَيَغْلِبُونَ (3) in het dichtstbijzijnde land, maar na hun nederlaag zullen zij overwinnen |
فِي بِضْعِ سِنِينَ ۗ لِلَّهِ الْأَمْرُ مِن قَبْلُ وَمِن بَعْدُ ۚ وَيَوْمَئِذٍ يَفْرَحُ الْمُؤْمِنُونَ (4) over enkele jaren. God komt de beslissing toe, vroeger en later. En op die dag zullen de gelovigen zich verheugen |
بِنَصْرِ اللَّهِ ۚ يَنصُرُ مَن يَشَاءُ ۖ وَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ (5) over Gods hulp. Hij helpt wie Hij wil; Hij is de machtige, de barmhartige |
وَعْدَ اللَّهِ ۖ لَا يُخْلِفُ اللَّهُ وَعْدَهُ وَلَٰكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لَا يَعْلَمُونَ (6) Het is Gods toezegging. God zal Zijn toezegging zeker nakomen, maar de meeste mensen weten het niet |
يَعْلَمُونَ ظَاهِرًا مِّنَ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَهُمْ عَنِ الْآخِرَةِ هُمْ غَافِلُونَ (7) Zij kennen slechts de buitenkant van het tegenwoordige leven, terwijl zij op het hiernamaals geen acht slaan |
أَوَلَمْ يَتَفَكَّرُوا فِي أَنفُسِهِم ۗ مَّا خَلَقَ اللَّهُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا إِلَّا بِالْحَقِّ وَأَجَلٍ مُّسَمًّى ۗ وَإِنَّ كَثِيرًا مِّنَ النَّاسِ بِلِقَاءِ رَبِّهِمْ لَكَافِرُونَ (8) Denken zij dan in zichzelf niet na? God heeft de hemelen en de aarde en wat er tussen beide is slechts in waarheid en voor een vastgestelde termijn geschapen. Maar velen van de mensen hechten geen geloof aan de ontmoeting met hun Heer |
أَوَلَمْ يَسِيرُوا فِي الْأَرْضِ فَيَنظُرُوا كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ ۚ كَانُوا أَشَدَّ مِنْهُمْ قُوَّةً وَأَثَارُوا الْأَرْضَ وَعَمَرُوهَا أَكْثَرَ مِمَّا عَمَرُوهَا وَجَاءَتْهُمْ رُسُلُهُم بِالْبَيِّنَاتِ ۖ فَمَا كَانَ اللَّهُ لِيَظْلِمَهُمْ وَلَٰكِن كَانُوا أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ (9) Hebben zij dan niet op de aarde rondgereisd en ernaar gekeken hoe het einde van hen was die er voor hen waren? Die waren sterker dan zij en ploegden en bebouwden het land meer dan zij het bebouwden. En tot hen kwamen hun gezanten met de duidelijke bewijzen. God was niet zo dat Hij hun onrecht aandeed, maar zij deden zichzelf onrecht aan |
ثُمَّ كَانَ عَاقِبَةَ الَّذِينَ أَسَاءُوا السُّوأَىٰ أَن كَذَّبُوا بِآيَاتِ اللَّهِ وَكَانُوا بِهَا يَسْتَهْزِئُونَ (10) Toen was het einde van hen die verkeerd deden het allerergste, omdat zij Gods tekenen geloochend hadden en omdat zij er de spot mee dreven |
اللَّهُ يَبْدَأُ الْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُ ثُمَّ إِلَيْهِ تُرْجَعُونَ (11) God begint met de schepping, dan herhaalt Hij haar en dan zullen jullie tot Hem teruggebracht worden |
وَيَوْمَ تَقُومُ السَّاعَةُ يُبْلِسُ الْمُجْرِمُونَ (12) En op de dag dat het uur aanbreekt zullen de boosdoeners in wanhoop terneergeslagen zijn |
وَلَمْ يَكُن لَّهُم مِّن شُرَكَائِهِمْ شُفَعَاءُ وَكَانُوا بِشُرَكَائِهِمْ كَافِرِينَ (13) En er zullen onder hun [zogenaamd goddelijke] metgezellen geen bemiddelaars zijn, maar zij zullen aan hun [zogenaamd goddelijke] metgezellen geen geloof hechten |
وَيَوْمَ تَقُومُ السَّاعَةُ يَوْمَئِذٍ يَتَفَرَّقُونَ (14) En op de dag dat het uur aanbreekt, op die dag zullen zij verspreid worden |
فَأَمَّا الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ فَهُمْ فِي رَوْضَةٍ يُحْبَرُونَ (15) Maar wat hen betreft die geloven en de deugdelijke daden doen, zij zullen in een hof verblijd worden |
وَأَمَّا الَّذِينَ كَفَرُوا وَكَذَّبُوا بِآيَاتِنَا وَلِقَاءِ الْآخِرَةِ فَأُولَٰئِكَ فِي الْعَذَابِ مُحْضَرُونَ (16) En wat hen betreft die ongelovig zijn en die Onze tekenen en de ontmoeting van het hiernamaals loochenen, zij zijn het die ter bestraffing worden voorgeleid |
فَسُبْحَانَ اللَّهِ حِينَ تُمْسُونَ وَحِينَ تُصْبِحُونَ (17) God zij dus geprezen in de tijd van de avond en in de tijd van de morgen |
وَلَهُ الْحَمْدُ فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَعَشِيًّا وَحِينَ تُظْهِرُونَ (18) Hem zij de lof in de hemelen en op de aarde, ook 's avonds en op de middag |
يُخْرِجُ الْحَيَّ مِنَ الْمَيِّتِ وَيُخْرِجُ الْمَيِّتَ مِنَ الْحَيِّ وَيُحْيِي الْأَرْضَ بَعْدَ مَوْتِهَا ۚ وَكَذَٰلِكَ تُخْرَجُونَ (19) Hij brengt het levende uit het dode voort en Hij brengt het dode uit het levende voort en Hij doet de aarde herleven nadat zij dood was. En zo zullen jullie tevoorschijn gebracht worden |
وَمِنْ آيَاتِهِ أَنْ خَلَقَكُم مِّن تُرَابٍ ثُمَّ إِذَا أَنتُم بَشَرٌ تَنتَشِرُونَ (20) Tot Zijn tekenen behoort dat Hij jullie uit aarde geschapen heeft; toen waren jullie dan mensen die zich verspreidden |
وَمِنْ آيَاتِهِ أَنْ خَلَقَ لَكُم مِّنْ أَنفُسِكُمْ أَزْوَاجًا لِّتَسْكُنُوا إِلَيْهَا وَجَعَلَ بَيْنَكُم مَّوَدَّةً وَرَحْمَةً ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يَتَفَكَّرُونَ (21) En tot Zijn tekenen behoort dat Hij voor jullie echtgenotes uit jullie eigen midden geschapen heeft om bij haar rust te vinden. En Hij heeft liefde en erbarmen tussen jullie gebracht. Daarin zijn tekenen voor mensen die nadenken |
وَمِنْ آيَاتِهِ خَلْقُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَاخْتِلَافُ أَلْسِنَتِكُمْ وَأَلْوَانِكُمْ ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّلْعَالِمِينَ (22) En tot Zijn tekenen behoren de schepping van de hemelen en de aarde en het verschil in jullie talen en kleuren. Daarin zijn tekenen voor de wereldbewoners |
وَمِنْ آيَاتِهِ مَنَامُكُم بِاللَّيْلِ وَالنَّهَارِ وَابْتِغَاؤُكُم مِّن فَضْلِهِ ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يَسْمَعُونَ (23) En tot Zijn tekenen behoort jullie slaap, 's nachts en overdag en jullie streven naar een gunst van Hem. Daarin zijn tekenen voor mensen die horen |
وَمِنْ آيَاتِهِ يُرِيكُمُ الْبَرْقَ خَوْفًا وَطَمَعًا وَيُنَزِّلُ مِنَ السَّمَاءِ مَاءً فَيُحْيِي بِهِ الْأَرْضَ بَعْدَ مَوْتِهَا ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يَعْقِلُونَ (24) En tot Zijn tekenen behoort dat Hij jullie in vrees en begeerte de bliksem laat zien en dat Hij uit de hemel water laat neerdalen en dat Hij daarmee de aarde laat herleven nadat zij dood was. Daarin zijn tekenen voor mensen die verstandig zijn |
وَمِنْ آيَاتِهِ أَن تَقُومَ السَّمَاءُ وَالْأَرْضُ بِأَمْرِهِ ۚ ثُمَّ إِذَا دَعَاكُمْ دَعْوَةً مِّنَ الْأَرْضِ إِذَا أَنتُمْ تَخْرُجُونَ (25) En tot Zijn tekenen behoort dat de hemel en de aarde op Zijn bevel vast staan. Dan, wanneer Hij jullie luid uit de aarde oproept, dan komen jullie tevoorschijn |
وَلَهُ مَن فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ ۖ كُلٌّ لَّهُ قَانِتُونَ (26) En van Hem is wie er in de hemelen en op de aarde is. Allen zijn aan Hem onderdanig |
وَهُوَ الَّذِي يَبْدَأُ الْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُ وَهُوَ أَهْوَنُ عَلَيْهِ ۚ وَلَهُ الْمَثَلُ الْأَعْلَىٰ فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ ۚ وَهُوَ الْعَزِيزُ الْحَكِيمُ (27) Hij is het die met de schepping begint en haar dan herhaalt. Dat is gemakkelijk voor Hem. En Hem komt het hoogste voorbeeld toe in de hemelen en op de aarde; Hij is de machtige, de wijze |
ضَرَبَ لَكُم مَّثَلًا مِّنْ أَنفُسِكُمْ ۖ هَل لَّكُم مِّن مَّا مَلَكَتْ أَيْمَانُكُم مِّن شُرَكَاءَ فِي مَا رَزَقْنَاكُمْ فَأَنتُمْ فِيهِ سَوَاءٌ تَخَافُونَهُمْ كَخِيفَتِكُمْ أَنفُسَكُمْ ۚ كَذَٰلِكَ نُفَصِّلُ الْآيَاتِ لِقَوْمٍ يَعْقِلُونَ (28) Hij maakt voor jullie voorbeelden uit jullie eigen midden. Hebben jullie dan onder de slaven waarover jullie beschikken deelgenoten in de levensbehoeften waarmee Wij jullie hebben voorzien zodat jullie daarin gelijk zijn? Zijn jullie bang voor hen zoals jullie bang voor jullie zelf zijn? Zo zetten Wij de tekenen uiteen voor mensen die verstandig zijn |
بَلِ اتَّبَعَ الَّذِينَ ظَلَمُوا أَهْوَاءَهُم بِغَيْرِ عِلْمٍ ۖ فَمَن يَهْدِي مَنْ أَضَلَّ اللَّهُ ۖ وَمَا لَهُم مِّن نَّاصِرِينَ (29) Maar nee, zij die onrecht plegen volgen zonder kennis slechts hun eigen neigingen. Wie kan er dan aan iemand die door God tot dwaling is gebracht de goede richting wijzen? Zij hebben geen helpers |
فَأَقِمْ وَجْهَكَ لِلدِّينِ حَنِيفًا ۚ فِطْرَتَ اللَّهِ الَّتِي فَطَرَ النَّاسَ عَلَيْهَا ۚ لَا تَبْدِيلَ لِخَلْقِ اللَّهِ ۚ ذَٰلِكَ الدِّينُ الْقَيِّمُ وَلَٰكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لَا يَعْلَمُونَ (30) En richt je aangezicht naar de godsdienst als een aanhanger van het zuivere geloof, de van God afkomstige aanleg die Hij de mensen ingeschapen heeft. Gods schepping is niet te veranderen. Dat is de juiste godsdienst, maar de meeste mensen weten het niet |
۞ مُنِيبِينَ إِلَيْهِ وَاتَّقُوهُ وَأَقِيمُوا الصَّلَاةَ وَلَا تَكُونُوا مِنَ الْمُشْرِكِينَ (31) Wendt jullie schuldbewust tot Hem en vreest Hem en verricht de salaat en behoort niet tot de veelgodendienaars |
مِنَ الَّذِينَ فَرَّقُوا دِينَهُمْ وَكَانُوا شِيَعًا ۖ كُلُّ حِزْبٍ بِمَا لَدَيْهِمْ فَرِحُونَ (32) tot hen die hun godsdienst opsplitsen en tot sekten zijn geworden; elke sekte is blij over wat zij hebben |
وَإِذَا مَسَّ النَّاسَ ضُرٌّ دَعَوْا رَبَّهُم مُّنِيبِينَ إِلَيْهِ ثُمَّ إِذَا أَذَاقَهُم مِّنْهُ رَحْمَةً إِذَا فَرِيقٌ مِّنْهُم بِرَبِّهِمْ يُشْرِكُونَ (33) En wanneer de mensen tegenspoed treft roepen zij hun Heer aan, terwijl zij zich schuldbewust tot Hem wenden, maar daarna, wanneer Hij hun van Zijn kant barmhartigheid laat proeven, dan voegt een groep van hen metgezellen aan Hem toe |
لِيَكْفُرُوا بِمَا آتَيْنَاهُمْ ۚ فَتَمَتَّعُوا فَسَوْفَ تَعْلَمُونَ (34) om in hun ongeloof ondankbaar te zijn voor wat Wij hun gegeven hebben. Geniet maar; jullie zullen het weten |
أَمْ أَنزَلْنَا عَلَيْهِمْ سُلْطَانًا فَهُوَ يَتَكَلَّمُ بِمَا كَانُوا بِهِ يُشْرِكُونَ (35) Of hebben Wij tot hen een machtiging neergezonden waarin sprake zou zijn van de metgezellen die zij aan Hem toevoegen |
وَإِذَا أَذَقْنَا النَّاسَ رَحْمَةً فَرِحُوا بِهَا ۖ وَإِن تُصِبْهُمْ سَيِّئَةٌ بِمَا قَدَّمَتْ أَيْدِيهِمْ إِذَا هُمْ يَقْنَطُونَ (36) En wanneer Wij de mensen Onze barmhartigheid laten proeven, dan verheugen zij zich erover, maar als hen kwaad treft om wat hun handen eerder gedaan hebben, dan geven zij de hoop op |
أَوَلَمْ يَرَوْا أَنَّ اللَّهَ يَبْسُطُ الرِّزْقَ لِمَن يَشَاءُ وَيَقْدِرُ ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ (37) Hebben zij dan niet gezien dat God ruimschoots in het levensonderhoud voorziet van wie Hij wil en ook met mate? Daarin zijn tekenen voor mensen die geloven |
فَآتِ ذَا الْقُرْبَىٰ حَقَّهُ وَالْمِسْكِينَ وَابْنَ السَّبِيلِ ۚ ذَٰلِكَ خَيْرٌ لِّلَّذِينَ يُرِيدُونَ وَجْهَ اللَّهِ ۖ وَأُولَٰئِكَ هُمُ الْمُفْلِحُونَ (38) Geef dus de verwant wat hem toekomt en ook de behoeftige en wie onderweg is. Dat is beter voor hen die het aangezicht van God zoeken en zij zijn het die het welgaat |
وَمَا آتَيْتُم مِّن رِّبًا لِّيَرْبُوَ فِي أَمْوَالِ النَّاسِ فَلَا يَرْبُو عِندَ اللَّهِ ۖ وَمَا آتَيْتُم مِّن زَكَاةٍ تُرِيدُونَ وَجْهَ اللَّهِ فَأُولَٰئِكَ هُمُ الْمُضْعِفُونَ (39) En de [lening op] woeker, die jullie geven om het ten koste van de bezittingen van de mensen te laten groeien, groeit bij God niet. Maar de zakaat die jullie geven terwijl jullie Gods aangezicht zoeken? zij zijn het die het laten verveelvoudigen |
اللَّهُ الَّذِي خَلَقَكُمْ ثُمَّ رَزَقَكُمْ ثُمَّ يُمِيتُكُمْ ثُمَّ يُحْيِيكُمْ ۖ هَلْ مِن شُرَكَائِكُم مَّن يَفْعَلُ مِن ذَٰلِكُم مِّن شَيْءٍ ۚ سُبْحَانَهُ وَتَعَالَىٰ عَمَّا يُشْرِكُونَ (40) God is het die jullie geschapen heeft en daarna in jullie onderhoud voorzien heeft. Dan laat Hij jullie sterven. Daarna brengt Hij jullie weer tot leven. Is er onder jullie [zogenaamd goddelijke] metgezellen iemand die zoiets doen kan? Hij zij geprezen, verheven als Hij is boven wat zij aan Hem als metgezellen toevoegen |
ظَهَرَ الْفَسَادُ فِي الْبَرِّ وَالْبَحْرِ بِمَا كَسَبَتْ أَيْدِي النَّاسِ لِيُذِيقَهُم بَعْضَ الَّذِي عَمِلُوا لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ (41) Het verderf is op het vasteland en op zee zichtbaar geworden door wat de handen van de mensen ten uitvoer brengen. [Dat is gebeurd] opdat Hij hun iets van wat zij gedaan hebben wil laten proeven; misschien zullen zij terugkeren |
قُلْ سِيرُوا فِي الْأَرْضِ فَانظُرُوا كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الَّذِينَ مِن قَبْلُ ۚ كَانَ أَكْثَرُهُم مُّشْرِكِينَ (42) Zeg: "Reist op de aarde rond en kijkt hoe het einde was van hen die er vroeger waren; de meesten van hen waren veelgodendienaars |
فَأَقِمْ وَجْهَكَ لِلدِّينِ الْقَيِّمِ مِن قَبْلِ أَن يَأْتِيَ يَوْمٌ لَّا مَرَدَّ لَهُ مِنَ اللَّهِ ۖ يَوْمَئِذٍ يَصَّدَّعُونَ (43) En richt je aangezicht naar de juiste godsdienst voordat er een dag komt die door God niet wordt afgewend. Op die dag zullen zij gesplitst worden |
مَن كَفَرَ فَعَلَيْهِ كُفْرُهُ ۖ وَمَنْ عَمِلَ صَالِحًا فَلِأَنفُسِهِمْ يَمْهَدُونَ (44) Wie ongelovig is, diens ongeloof is in zijn nadeel en wie deugdelijk hebben gehandeld, die bereiden een plaats voor zichzelf |
لِيَجْزِيَ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ مِن فَضْلِهِ ۚ إِنَّهُ لَا يُحِبُّ الْكَافِرِينَ (45) opdat Hij hen die geloven en de deugdelijke daden doen door Zijn gunst beloont; Hij bemint de ongelovigen niet |
وَمِنْ آيَاتِهِ أَن يُرْسِلَ الرِّيَاحَ مُبَشِّرَاتٍ وَلِيُذِيقَكُم مِّن رَّحْمَتِهِ وَلِتَجْرِيَ الْفُلْكُ بِأَمْرِهِ وَلِتَبْتَغُوا مِن فَضْلِهِ وَلَعَلَّكُمْ تَشْكُرُونَ (46) En tot Zijn tekenen behoort dat Hij de winden als verkondigers van goed nieuws uitzendt opdat Hij jullie van Zijn barmhartigheid laat proeven, opdat de schepen op Zijn bevel varen en opdat jullie streven naar een gunst van Hem; misschien zullen jullie dank betuigen |
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ رُسُلًا إِلَىٰ قَوْمِهِمْ فَجَاءُوهُم بِالْبَيِّنَاتِ فَانتَقَمْنَا مِنَ الَّذِينَ أَجْرَمُوا ۖ وَكَانَ حَقًّا عَلَيْنَا نَصْرُ الْمُؤْمِنِينَ (47) En Wij hebben al voor jouw tijd gezanten naar hun volk gezonden en zij kwamen tot hen met de duidelijke bewijzen. Toen namen Wij wraak op hen die boosdoeners waren, maar het was voor Ons een verplichting de gelovigen te helpen |
اللَّهُ الَّذِي يُرْسِلُ الرِّيَاحَ فَتُثِيرُ سَحَابًا فَيَبْسُطُهُ فِي السَّمَاءِ كَيْفَ يَشَاءُ وَيَجْعَلُهُ كِسَفًا فَتَرَى الْوَدْقَ يَخْرُجُ مِنْ خِلَالِهِ ۖ فَإِذَا أَصَابَ بِهِ مَن يَشَاءُ مِنْ عِبَادِهِ إِذَا هُمْ يَسْتَبْشِرُونَ (48) God is het die de winden uitzendt die dan in de hemel wolken opdrijven. En Hij spreidt ze uit hoe Hij het wil en Hij verdeelt ze in stukken. Dan zie je de regen ertussenuit komen. En wanneer Hij van zijn dienaren ermee treft wie Hij wil, dan verblijden zij zich |
وَإِن كَانُوا مِن قَبْلِ أَن يُنَزَّلَ عَلَيْهِم مِّن قَبْلِهِ لَمُبْلِسِينَ (49) Ook al waren zij voorheen, voordat het tot hen was neergezonden, in wanhoop terneergeslagen |
فَانظُرْ إِلَىٰ آثَارِ رَحْمَتِ اللَّهِ كَيْفَ يُحْيِي الْأَرْضَ بَعْدَ مَوْتِهَا ۚ إِنَّ ذَٰلِكَ لَمُحْيِي الْمَوْتَىٰ ۖ وَهُوَ عَلَىٰ كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ (50) Kijkt dan naar de sporen van Gods barmhartigheid, hoe Hij de aarde laat herleven nadat zij dood was. Dat is Hij die de doden laat herleven en Hij is almachtig |
وَلَئِنْ أَرْسَلْنَا رِيحًا فَرَأَوْهُ مُصْفَرًّا لَّظَلُّوا مِن بَعْدِهِ يَكْفُرُونَ (51) En als Wij een wind uitzenden en zij hem dan geel zien worden blijven zij daarna toch ongelovig |
فَإِنَّكَ لَا تُسْمِعُ الْمَوْتَىٰ وَلَا تُسْمِعُ الصُّمَّ الدُّعَاءَ إِذَا وَلَّوْا مُدْبِرِينَ (52) Maar jij kunt de doden niet doen horen, noch kun jij de doven de oproep doen horen wanneer zij de rug toekeren |
وَمَا أَنتَ بِهَادِ الْعُمْيِ عَن ضَلَالَتِهِمْ ۖ إِن تُسْمِعُ إِلَّا مَن يُؤْمِنُ بِآيَاتِنَا فَهُم مُّسْلِمُونَ (53) En jij brengt de blinden niet van hun dwaalweg af. Jij kunt slechts hen die in Onze tekenen geloven doen horen; zij hebben zich [aan God] overgegeven |
۞ اللَّهُ الَّذِي خَلَقَكُم مِّن ضَعْفٍ ثُمَّ جَعَلَ مِن بَعْدِ ضَعْفٍ قُوَّةً ثُمَّ جَعَلَ مِن بَعْدِ قُوَّةٍ ضَعْفًا وَشَيْبَةً ۚ يَخْلُقُ مَا يَشَاءُ ۖ وَهُوَ الْعَلِيمُ الْقَدِيرُ (54) God is het die jullie eerst in zwakte schept, dan geeft Hij na de zwakte kracht en dan geeft Hij na de kracht zwakte en grijs haar. Hij schept wat Hij wil en Hij is de wetende, de vrijmachtige |
وَيَوْمَ تَقُومُ السَّاعَةُ يُقْسِمُ الْمُجْرِمُونَ مَا لَبِثُوا غَيْرَ سَاعَةٍ ۚ كَذَٰلِكَ كَانُوا يُؤْفَكُونَ (55) En op de dag dat het uur aanbreekt zullen de boosdoeners zweren dat het niet langer dan een uur geduurd heeft. Zo afgeleid waren zij |
وَقَالَ الَّذِينَ أُوتُوا الْعِلْمَ وَالْإِيمَانَ لَقَدْ لَبِثْتُمْ فِي كِتَابِ اللَّهِ إِلَىٰ يَوْمِ الْبَعْثِ ۖ فَهَٰذَا يَوْمُ الْبَعْثِ وَلَٰكِنَّكُمْ كُنتُمْ لَا تَعْلَمُونَ (56) Zij aan wie de kennis en het geloof gegeven is zeggen: "Het heeft voor jullie volgens Gods boek tot de dag van de opwekking geduurd. Dit is dus de dag van de opwekking! Maar jullie wisten het niet |
فَيَوْمَئِذٍ لَّا يَنفَعُ الَّذِينَ ظَلَمُوا مَعْذِرَتُهُمْ وَلَا هُمْ يُسْتَعْتَبُونَ (57) En op die dag zal hun die onrecht pleegden hun verontschuldiging niet baten en zij krijgen geen kans meer om het goed te maken |
وَلَقَدْ ضَرَبْنَا لِلنَّاسِ فِي هَٰذَا الْقُرْآنِ مِن كُلِّ مَثَلٍ ۚ وَلَئِن جِئْتَهُم بِآيَةٍ لَّيَقُولَنَّ الَّذِينَ كَفَرُوا إِنْ أَنتُمْ إِلَّا مُبْطِلُونَ (58) Wij hebben in deze Koran voor de mensen allerlei voorbeelden gegeven, maar als jij met een teken tot hen komt zeggen zij die ongelovig zijn: "Jullie zijn slechts mensen die zeggen wat niet waar is |
كَذَٰلِكَ يَطْبَعُ اللَّهُ عَلَىٰ قُلُوبِ الَّذِينَ لَا يَعْلَمُونَ (59) Zo verzegelt God de harten van hen die niet weten |
فَاصْبِرْ إِنَّ وَعْدَ اللَّهِ حَقٌّ ۖ وَلَا يَسْتَخِفَّنَّكَ الَّذِينَ لَا يُوقِنُونَ (60) Volhard dus geduldig; Gods toezegging is waar. En zij die geen vaste overtuiging hebben, kunnen jou niet aan het weifelen brengen |