الَّذِينَ كَفَرُوا وَصَدُّوا عَن سَبِيلِ اللَّهِ أَضَلَّ أَعْمَالَهُمْ (1) Van hen die ongelovig zijn en de weg van God versperren laat Hij de daden teloorgaan |
وَالَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ وَآمَنُوا بِمَا نُزِّلَ عَلَىٰ مُحَمَّدٍ وَهُوَ الْحَقُّ مِن رَّبِّهِمْ ۙ كَفَّرَ عَنْهُمْ سَيِّئَاتِهِمْ وَأَصْلَحَ بَالَهُمْ (2) Maar van hen die geloven, de deugdelijke daden doen en geloven in wat tot Mohammed is neergezonden -- dat is de waarheid die van hun Heer komt -- zal Hij de slechte daden verzoenen en hun toestand in orde brengen |
ذَٰلِكَ بِأَنَّ الَّذِينَ كَفَرُوا اتَّبَعُوا الْبَاطِلَ وَأَنَّ الَّذِينَ آمَنُوا اتَّبَعُوا الْحَقَّ مِن رَّبِّهِمْ ۚ كَذَٰلِكَ يَضْرِبُ اللَّهُ لِلنَّاسِ أَمْثَالَهُمْ (3) Dat komt omdat zij die ongelovig zijn het onware volgen en omdat zij die gelovig zijn de waarheid volgen die van hun Heer afkomstig is. Zo geeft God zijn voorbeelden voor de mensen |
فَإِذَا لَقِيتُمُ الَّذِينَ كَفَرُوا فَضَرْبَ الرِّقَابِ حَتَّىٰ إِذَا أَثْخَنتُمُوهُمْ فَشُدُّوا الْوَثَاقَ فَإِمَّا مَنًّا بَعْدُ وَإِمَّا فِدَاءً حَتَّىٰ تَضَعَ الْحَرْبُ أَوْزَارَهَا ۚ ذَٰلِكَ وَلَوْ يَشَاءُ اللَّهُ لَانتَصَرَ مِنْهُمْ وَلَٰكِن لِّيَبْلُوَ بَعْضَكُم بِبَعْضٍ ۗ وَالَّذِينَ قُتِلُوا فِي سَبِيلِ اللَّهِ فَلَن يُضِلَّ أَعْمَالَهُمْ (4) En wanneer jullie hen die ongelovig zijn [in de strijd] ontmoeten, slaat hen dan dood, maar wanneer jullie dan de overhand over hen verkregen hebben boeit hen dan stevig vast, hetzij om hen later als gunst vrij te laten hetzij om hen los te laten kopen, wanneer de lasten van de oorlog zijn afgelegd. Zo is het. En als God zou willen zou Hij zelf zich op hen wreken, maar Hij wil jullie met elkaar op de proef stellen. En zij die op Gods weg gedood zijn, hun daden zullen niet teloorgaan |
سَيَهْدِيهِمْ وَيُصْلِحُ بَالَهُمْ (5) Hij zal het voor hen goed laten aflopen en hun toestand in orde brengen |
وَيُدْخِلُهُمُ الْجَنَّةَ عَرَّفَهَا لَهُمْ (6) En Hij zal hen de tuin laten binnengaan die Hij aan hen bekend heeft gemaakt |
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا إِن تَنصُرُوا اللَّهَ يَنصُرْكُمْ وَيُثَبِّتْ أَقْدَامَكُمْ (7) Jullie die geloven! Als jullie God helpen dan zal Hij jullie helpen en jullie voeten stevig maken |
وَالَّذِينَ كَفَرُوا فَتَعْسًا لَّهُمْ وَأَضَلَّ أَعْمَالَهُمْ (8) Maar zij die ongelovig zijn, neer met hen! Hij laat hun daden teloorgaan |
ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ كَرِهُوا مَا أَنزَلَ اللَّهُ فَأَحْبَطَ أَعْمَالَهُمْ (9) Dat komt omdat zij verafschuwen wat God neergezonden heeft. Dus maakt Hij hun daden vruchteloos |
۞ أَفَلَمْ يَسِيرُوا فِي الْأَرْضِ فَيَنظُرُوا كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ ۚ دَمَّرَ اللَّهُ عَلَيْهِمْ ۖ وَلِلْكَافِرِينَ أَمْثَالُهَا (10) Hebben zij dan niet op de aarde rondgereisd zodat zij konden zien hoe het einde was van hen die er voor hen waren? God roeide hen uit. En voor de ongelovigen zijn er overeenkomstige dingen |
ذَٰلِكَ بِأَنَّ اللَّهَ مَوْلَى الَّذِينَ آمَنُوا وَأَنَّ الْكَافِرِينَ لَا مَوْلَىٰ لَهُمْ (11) Dat komt omdat God de beschermheer is van hen die geloven en omdat de ongelovigen geen beschermheer hebben |
إِنَّ اللَّهَ يُدْخِلُ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ جَنَّاتٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ ۖ وَالَّذِينَ كَفَرُوا يَتَمَتَّعُونَ وَيَأْكُلُونَ كَمَا تَأْكُلُ الْأَنْعَامُ وَالنَّارُ مَثْوًى لَّهُمْ (12) God laat hen die geloven en de deugdelijke daden doen binnengaan in tuinen, waar de rivieren onderdoor stromen. Maar zij die ongelovig zijn genieten en eten zoals het vee eet en het vuur is een verblijfplaats voor hen |
وَكَأَيِّن مِّن قَرْيَةٍ هِيَ أَشَدُّ قُوَّةً مِّن قَرْيَتِكَ الَّتِي أَخْرَجَتْكَ أَهْلَكْنَاهُمْ فَلَا نَاصِرَ لَهُمْ (13) En hoeveel steden die sterker waren dan jouw stad die jou verdreven heeft hebben Wij niet vernietigd; en zij hadden geen helper |
أَفَمَن كَانَ عَلَىٰ بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّهِ كَمَن زُيِّنَ لَهُ سُوءُ عَمَلِهِ وَاتَّبَعُوا أَهْوَاءَهُم (14) Is dan iemand die op een duidelijk bewijs van zijn Heer steunt gelijk aan iemand voor wie de slechtheid van zijn handelen aantrekkelijk gemaakt is? Zij volgen namelijk hun grillen |
مَّثَلُ الْجَنَّةِ الَّتِي وُعِدَ الْمُتَّقُونَ ۖ فِيهَا أَنْهَارٌ مِّن مَّاءٍ غَيْرِ آسِنٍ وَأَنْهَارٌ مِّن لَّبَنٍ لَّمْ يَتَغَيَّرْ طَعْمُهُ وَأَنْهَارٌ مِّنْ خَمْرٍ لَّذَّةٍ لِّلشَّارِبِينَ وَأَنْهَارٌ مِّنْ عَسَلٍ مُّصَفًّى ۖ وَلَهُمْ فِيهَا مِن كُلِّ الثَّمَرَاتِ وَمَغْفِرَةٌ مِّن رَّبِّهِمْ ۖ كَمَنْ هُوَ خَالِدٌ فِي النَّارِ وَسُقُوا مَاءً حَمِيمًا فَقَطَّعَ أَمْعَاءَهُمْ (15) De tuin die de godvrezenden is toegezegd ziet er zo uit: Er zijn rivieren van water dat niet brak is, rivieren van melk waarvan de smaak niet verandert, rivieren van wijn die aangenaam is voor de drinkers en rivieren van gezuiverde honing. En zij hebben daar allerlei vruchten en vergeving van hun Heer. [Zijn zij] als zij die altijd in het vuur blijven en gloeiend water te drinken krijgen dat hun ingewanden stuksnijdt |
وَمِنْهُم مَّن يَسْتَمِعُ إِلَيْكَ حَتَّىٰ إِذَا خَرَجُوا مِنْ عِندِكَ قَالُوا لِلَّذِينَ أُوتُوا الْعِلْمَ مَاذَا قَالَ آنِفًا ۚ أُولَٰئِكَ الَّذِينَ طَبَعَ اللَّهُ عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ وَاتَّبَعُوا أَهْوَاءَهُمْ (16) Onder hen zijn er die naar jou luisteren, maar wanneer zij dan bij jou zijn weggegaan zeggen zij tot hen aan wie de kennis gegeven is: "Wat heeft hij zo-even gezegd?" Zij zijn het van wie God de harten verzegeld heeft en zij volgen hun grillen |
وَالَّذِينَ اهْتَدَوْا زَادَهُمْ هُدًى وَآتَاهُمْ تَقْوَاهُمْ (17) Zij die zich op het goede pad hebben laten brengen brengt God nog beter op het goede pad en Hij geeft hun hun godvrezendheid |
فَهَلْ يَنظُرُونَ إِلَّا السَّاعَةَ أَن تَأْتِيَهُم بَغْتَةً ۖ فَقَدْ جَاءَ أَشْرَاطُهَا ۚ فَأَنَّىٰ لَهُمْ إِذَا جَاءَتْهُمْ ذِكْرَاهُمْ (18) Verwachten zij dan iets anders dan dat het uur onverwachts tot hen komt? De voortekenen ervan zijn al gekomen. Hoe zou vermaning hun tot voordeel kunnen zijn wanneer hij komt |
فَاعْلَمْ أَنَّهُ لَا إِلَٰهَ إِلَّا اللَّهُ وَاسْتَغْفِرْ لِذَنبِكَ وَلِلْمُؤْمِنِينَ وَالْمُؤْمِنَاتِ ۗ وَاللَّهُ يَعْلَمُ مُتَقَلَّبَكُمْ وَمَثْوَاكُمْ (19) Weet dan dat er geen god is dan God en vraag om vergeving voor jouw zonden en voor de gelovige mannen en vrouwen. En God kent jullie rondtrekken en jullie verblijfplaats |
وَيَقُولُ الَّذِينَ آمَنُوا لَوْلَا نُزِّلَتْ سُورَةٌ ۖ فَإِذَا أُنزِلَتْ سُورَةٌ مُّحْكَمَةٌ وَذُكِرَ فِيهَا الْقِتَالُ ۙ رَأَيْتَ الَّذِينَ فِي قُلُوبِهِم مَّرَضٌ يَنظُرُونَ إِلَيْكَ نَظَرَ الْمَغْشِيِّ عَلَيْهِ مِنَ الْمَوْتِ ۖ فَأَوْلَىٰ لَهُمْ (20) En zij die geloven zeggen: "Was er maar een soera neergezonden." En als er dan een eenduidige soera wordt neergezonden waarin er van strijden sprake is, dan zie jij hen die een ziekte in hun harten hebben naar jou kijken met een blik als van iemand die voor de dood in onmacht valt. Zij kunnen het krijgen |
طَاعَةٌ وَقَوْلٌ مَّعْرُوفٌ ۚ فَإِذَا عَزَمَ الْأَمْرُ فَلَوْ صَدَقُوا اللَّهَ لَكَانَ خَيْرًا لَّهُمْ (21) Gehoorzaamheid en redelijke woorden! Maar wanneer de zaak vaststaat dan zou het beter voor hen zijn als zij tegenover God oprecht waren geweest |
فَهَلْ عَسَيْتُمْ إِن تَوَلَّيْتُمْ أَن تُفْسِدُوا فِي الْأَرْضِ وَتُقَطِّعُوا أَرْحَامَكُمْ (22) Of is het, als jullie je afwenden, misschien zo dat jullie verderf zaaien op de aarde en jullie verwantschapsbanden doorsnijden |
أُولَٰئِكَ الَّذِينَ لَعَنَهُمُ اللَّهُ فَأَصَمَّهُمْ وَأَعْمَىٰ أَبْصَارَهُمْ (23) Zij zijn het die God vervloekt. Dus heeft Hij hen doof gemaakt en hun ogen verblind |
أَفَلَا يَتَدَبَّرُونَ الْقُرْآنَ أَمْ عَلَىٰ قُلُوبٍ أَقْفَالُهَا (24) Overpeinzen zij de Koran dan niet? Ofwel, zijn er harten die op slot zijn |
إِنَّ الَّذِينَ ارْتَدُّوا عَلَىٰ أَدْبَارِهِم مِّن بَعْدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُمُ الْهُدَى ۙ الشَّيْطَانُ سَوَّلَ لَهُمْ وَأَمْلَىٰ لَهُمْ (25) Hun die hun ruggen toegekeerd hebben, nadat de leidraad hun duidelijk was geworden, heeft de satan iets wijsgemaakt en hij heeft hun uitstel beloofd |
ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ قَالُوا لِلَّذِينَ كَرِهُوا مَا نَزَّلَ اللَّهُ سَنُطِيعُكُمْ فِي بَعْضِ الْأَمْرِ ۖ وَاللَّهُ يَعْلَمُ إِسْرَارَهُمْ (26) Dat is zo, want zij zeggen tot hen die verafschuwen wat God heeft neergezonden: "Wij zullen jullie gedeeltelijk gehoorzamen." Maar God weet wat zij in het verborgen doen |
فَكَيْفَ إِذَا تَوَفَّتْهُمُ الْمَلَائِكَةُ يَضْرِبُونَ وُجُوهَهُمْ وَأَدْبَارَهُمْ (27) En hoe zal het dan zijn wanneer de engelen hen wegnemen terwijl ze op hun gezichten en ruggen slaan |
ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمُ اتَّبَعُوا مَا أَسْخَطَ اللَّهَ وَكَرِهُوا رِضْوَانَهُ فَأَحْبَطَ أَعْمَالَهُمْ (28) Dat gebeurt, want zij volgen wat God vergramd maakt en verafschuwen Zijn welbehagen. Dus maakt Hij hun daden vruchteloos |
أَمْ حَسِبَ الَّذِينَ فِي قُلُوبِهِم مَّرَضٌ أَن لَّن يُخْرِجَ اللَّهُ أَضْغَانَهُمْ (29) Of rekenen zij die in hun harten een ziekte hebben erop dat God hun rancune niet aan het licht zal brengen |
وَلَوْ نَشَاءُ لَأَرَيْنَاكَهُمْ فَلَعَرَفْتَهُم بِسِيمَاهُمْ ۚ وَلَتَعْرِفَنَّهُمْ فِي لَحْنِ الْقَوْلِ ۚ وَاللَّهُ يَعْلَمُ أَعْمَالَكُمْ (30) En als Wij zouden willen zouden Wij hen aan jou tonen, zodat jij hun kenmerken zou herkennen. Maar jij zult hen zeker aan hun dubbelzinnige manier van spreken herkennen. En God kent hun daden |
وَلَنَبْلُوَنَّكُمْ حَتَّىٰ نَعْلَمَ الْمُجَاهِدِينَ مِنكُمْ وَالصَّابِرِينَ وَنَبْلُوَ أَخْبَارَكُمْ (31) Wij zullen jullie op de proef stellen zodat Wij weten wie van jullie zich inzetten en geduldig volharden en om de berichten over jullie te toetsen |
إِنَّ الَّذِينَ كَفَرُوا وَصَدُّوا عَن سَبِيلِ اللَّهِ وَشَاقُّوا الرَّسُولَ مِن بَعْدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُمُ الْهُدَىٰ لَن يَضُرُّوا اللَّهَ شَيْئًا وَسَيُحْبِطُ أَعْمَالَهُمْ (32) Zij die ongelovig zijn, Gods weg versperren en de gezant tegenwerken nadat de leidraad hun duidelijk geworden is kunnen God geen enkele schade toebrengen, maar Hij zal hun daden vruchteloos maken |
۞ يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا أَطِيعُوا اللَّهَ وَأَطِيعُوا الرَّسُولَ وَلَا تُبْطِلُوا أَعْمَالَكُمْ (33) Jullie die geloven! Gehoorzaamt God en gehoorzaamt de gezant en maakt jullie daden niet waardeloos |
إِنَّ الَّذِينَ كَفَرُوا وَصَدُّوا عَن سَبِيلِ اللَّهِ ثُمَّ مَاتُوا وَهُمْ كُفَّارٌ فَلَن يَغْفِرَ اللَّهُ لَهُمْ (34) Zij die ongelovig zijn en Gods weg versperren en dan als ongelovigen sterven, aan hen zal God geen vergeving schenken |
فَلَا تَهِنُوا وَتَدْعُوا إِلَى السَّلْمِ وَأَنتُمُ الْأَعْلَوْنَ وَاللَّهُ مَعَكُمْ وَلَن يَتِرَكُمْ أَعْمَالَكُمْ (35) Versaagt dus niet en roept niet op tot vrede wanneer jullie toch de overhand hebben. God is namelijk met jullie en Hij zal jullie de vergoeding voor jullie daden niet onthouden |
إِنَّمَا الْحَيَاةُ الدُّنْيَا لَعِبٌ وَلَهْوٌ ۚ وَإِن تُؤْمِنُوا وَتَتَّقُوا يُؤْتِكُمْ أُجُورَكُمْ وَلَا يَسْأَلْكُمْ أَمْوَالَكُمْ (36) Het tegenwoordige leven is slechts spel en tijdverdrijf, maar als jullie geloven en godvrezend zijn zal Hij jullie je loon geven, terwijl Hij niet om jullie bezittingen vraagt |
إِن يَسْأَلْكُمُوهَا فَيُحْفِكُمْ تَبْخَلُوا وَيُخْرِجْ أَضْغَانَكُمْ (37) Als Hij jullie erom zou vragen en erop zou aandringen, dan zouden jullie gierig zijn en zou Hij jullie rancune aan het licht brengen |
هَا أَنتُمْ هَٰؤُلَاءِ تُدْعَوْنَ لِتُنفِقُوا فِي سَبِيلِ اللَّهِ فَمِنكُم مَّن يَبْخَلُ ۖ وَمَن يَبْخَلْ فَإِنَّمَا يَبْخَلُ عَن نَّفْسِهِ ۚ وَاللَّهُ الْغَنِيُّ وَأَنتُمُ الْفُقَرَاءُ ۚ وَإِن تَتَوَلَّوْا يَسْتَبْدِلْ قَوْمًا غَيْرَكُمْ ثُمَّ لَا يَكُونُوا أَمْثَالَكُم (38) Dat zijn jullie dus die opgeroepen worden om bijdragen te geven op Gods weg, maar onder jullie zijn er die gierig zijn. Maar wie gierig is, die is slechts gierig ten opzichte van zichzelf. God is de behoefteloze en jullie zijn de armen. Als jullie je afkeren zal Hij andere mensen in jullie plaats zetten. Dan zullen zij niet zijn zoals jullie |