ص ۚ وَالْقُرْآنِ ذِي الذِّكْرِ (1) S[aad]. Bij de Koran met de vermaning |
بَلِ الَّذِينَ كَفَرُوا فِي عِزَّةٍ وَشِقَاقٍ (2) Jazeker, zij die ongelovig zijn zijn hoogmoedig en zij zijn het oneens |
كَمْ أَهْلَكْنَا مِن قَبْلِهِم مِّن قَرْنٍ فَنَادَوا وَّلَاتَ حِينَ مَنَاصٍ (3) Hoeveel generaties hebben Wij reeds vóór hun tijd vernietigd. Zij riepen dan, maar er was geen tijd meer om te ontkomen |
وَعَجِبُوا أَن جَاءَهُم مُّنذِرٌ مِّنْهُمْ ۖ وَقَالَ الْكَافِرُونَ هَٰذَا سَاحِرٌ كَذَّابٌ (4) Zij verbazen zich dat er tot hen een waarschuwer uit hun midden gekomen is. De ongelovigen zeggen: "Dit is een leugenachtige tovenaar |
أَجَعَلَ الْآلِهَةَ إِلَٰهًا وَاحِدًا ۖ إِنَّ هَٰذَا لَشَيْءٌ عُجَابٌ (5) Wil hij de goden dan tot één god maken? Dit is wel iets wonderlijks |
وَانطَلَقَ الْمَلَأُ مِنْهُمْ أَنِ امْشُوا وَاصْبِرُوا عَلَىٰ آلِهَتِكُمْ ۖ إِنَّ هَٰذَا لَشَيْءٌ يُرَادُ (6) En de voornaamsten onder hen gaan verder: "Gaat voort en houdt vast aan jullie goden; dat is iets wat gewenst moet worden |
مَا سَمِعْنَا بِهَٰذَا فِي الْمِلَّةِ الْآخِرَةِ إِنْ هَٰذَا إِلَّا اخْتِلَاقٌ (7) Wij hebben dit in het laatste geloof niet eens gehoord; dit is slechts een uitvindsel |
أَأُنزِلَ عَلَيْهِ الذِّكْرُ مِن بَيْنِنَا ۚ بَلْ هُمْ فِي شَكٍّ مِّن ذِكْرِي ۖ بَل لَّمَّا يَذُوقُوا عَذَابِ (8) Is uit ons midden tot hem de vermaning neergezonden?" Welnee, zij verkeren in twijfel over Mijn vermaning. Nee, zij hebben Mijn bestraffing nog niet geproefd |
أَمْ عِندَهُمْ خَزَائِنُ رَحْمَةِ رَبِّكَ الْعَزِيزِ الْوَهَّابِ (9) Of zijn bij hen de schatkamers van de barmhartigheid van jouw Heer, de machtige, de vrijgevige |
أَمْ لَهُم مُّلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۖ فَلْيَرْتَقُوا فِي الْأَسْبَابِ (10) Of hebben zij de heerschappij over de hemelen en de aarde en wat tussen beide is? Laten zij dan maar op de ladders omhoogklimmen |
جُندٌ مَّا هُنَالِكَ مَهْزُومٌ مِّنَ الْأَحْزَابِ (11) Een troepenmacht van de partijen is het die daar verslagen is |
كَذَّبَتْ قَبْلَهُمْ قَوْمُ نُوحٍ وَعَادٌ وَفِرْعَوْنُ ذُو الْأَوْتَادِ (12) Voor hun tijd had het volk van Noeh van leugens beticht en ook de 'Aad en Fir'aun van de tentpinnen |
وَثَمُودُ وَقَوْمُ لُوطٍ وَأَصْحَابُ الْأَيْكَةِ ۚ أُولَٰئِكَ الْأَحْزَابُ (13) en de Thamoed en het volk van Loet en de mensen van het kreupelbos; dat waren de partijen |
إِن كُلٌّ إِلَّا كَذَّبَ الرُّسُلَ فَحَقَّ عِقَابِ (14) Zij allen hebben niet anders gedaan dan de gezanten van leugens betichten en dus is de afstraffing bewaarheid |
وَمَا يَنظُرُ هَٰؤُلَاءِ إِلَّا صَيْحَةً وَاحِدَةً مَّا لَهَا مِن فَوَاقٍ (15) Dezen hebben niets anders te verwachten dan één schreeuw die geen onderbreking heeft |
وَقَالُوا رَبَّنَا عَجِّل لَّنَا قِطَّنَا قَبْلَ يَوْمِ الْحِسَابِ (16) En zij zeggen: "Onze Heer, geef ons snel ons aandeel, nog voor de dag van de afrekening |
اصْبِرْ عَلَىٰ مَا يَقُولُونَ وَاذْكُرْ عَبْدَنَا دَاوُودَ ذَا الْأَيْدِ ۖ إِنَّهُ أَوَّابٌ (17) Verdraag wat zij zeggen geduldig en denk aan Onze dienaar Dawoed, de solide; hij was schuldbewust |
إِنَّا سَخَّرْنَا الْجِبَالَ مَعَهُ يُسَبِّحْنَ بِالْعَشِيِّ وَالْإِشْرَاقِ (18) Wij maakten de bergen samen met hem dienstbaar, zodat zij Ons in de avond en bij zonsopgang prijzen |
وَالطَّيْرَ مَحْشُورَةً ۖ كُلٌّ لَّهُ أَوَّابٌ (19) en ook de verzamelde vogels; alles wendde zich schuldbewust tot Hem |
وَشَدَدْنَا مُلْكَهُ وَآتَيْنَاهُ الْحِكْمَةَ وَفَصْلَ الْخِطَابِ (20) En Wij versterkten zijn heerschappij en gaven hem wijsheid en onderscheidingsvermogen |
۞ وَهَلْ أَتَاكَ نَبَأُ الْخَصْمِ إِذْ تَسَوَّرُوا الْمِحْرَابَ (21) Is het bericht over het getwist tot jou gekomen toen zij over de muren van het paleisgebouw klommen |
إِذْ دَخَلُوا عَلَىٰ دَاوُودَ فَفَزِعَ مِنْهُمْ ۖ قَالُوا لَا تَخَفْ ۖ خَصْمَانِ بَغَىٰ بَعْضُنَا عَلَىٰ بَعْضٍ فَاحْكُم بَيْنَنَا بِالْحَقِّ وَلَا تُشْطِطْ وَاهْدِنَا إِلَىٰ سَوَاءِ الصِّرَاطِ (22) Toen zij bij Dawoed binnenkwamen en hij van hen schrok, maar zij zeiden: "Wees niet bang. Wij zijn twee tegenstanders, een van ons heeft de ander onrechtvaardig behandeld. Oordeel dus naar waarheid tussen ons en wijk er niet van af en leid ons naar de correcte uitweg |
إِنَّ هَٰذَا أَخِي لَهُ تِسْعٌ وَتِسْعُونَ نَعْجَةً وَلِيَ نَعْجَةٌ وَاحِدَةٌ فَقَالَ أَكْفِلْنِيهَا وَعَزَّنِي فِي الْخِطَابِ (23) Dit is mijn broer, hij heeft negenennegentig schapen en ik heb maar één schaap en hij zei: 'Laat mij ervoor zorgen.? En hij heeft mij overreed |
قَالَ لَقَدْ ظَلَمَكَ بِسُؤَالِ نَعْجَتِكَ إِلَىٰ نِعَاجِهِ ۖ وَإِنَّ كَثِيرًا مِّنَ الْخُلَطَاءِ لَيَبْغِي بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍ إِلَّا الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ وَقَلِيلٌ مَّا هُمْ ۗ وَظَنَّ دَاوُودُ أَنَّمَا فَتَنَّاهُ فَاسْتَغْفَرَ رَبَّهُ وَخَرَّ رَاكِعًا وَأَنَابَ ۩ (24) En hij zei: "Hij heeft jou onrecht aangedaan door jouw schaap nog bij zijn schapen te vragen. Velen van hen die gemeenschappelijk eigendom hebben behandelen elkaar onrechtmatig. Alleen niet zij die geloven en de deugdelijke daden doen, maar met hoe weinigen zijn zij!" En Dawoed vermoedde wel dat Wij hem in verzoeking gebracht hadden en hij vroeg zijn Heer om vergeving, viel buigend neer en betoonde zich schuldbewust |
فَغَفَرْنَا لَهُ ذَٰلِكَ ۖ وَإِنَّ لَهُ عِندَنَا لَزُلْفَىٰ وَحُسْنَ مَآبٍ (25) En Wij vergaven hem dat; hij staat Ons na en heeft een goede terugkomst |
يَا دَاوُودُ إِنَّا جَعَلْنَاكَ خَلِيفَةً فِي الْأَرْضِ فَاحْكُم بَيْنَ النَّاسِ بِالْحَقِّ وَلَا تَتَّبِعِ الْهَوَىٰ فَيُضِلَّكَ عَن سَبِيلِ اللَّهِ ۚ إِنَّ الَّذِينَ يَضِلُّونَ عَن سَبِيلِ اللَّهِ لَهُمْ عَذَابٌ شَدِيدٌ بِمَا نَسُوا يَوْمَ الْحِسَابِ (26) O Dawoed, Wij hebben jou tot opvolger op de aarde gemaakt. Oordeel dus naar waarheid tussen de mensen en volg [je eigen] neiging niet, want die zal je van Gods weg doen afdwalen; voor hen die van Gods weg afdwalen is er een strenge bestraffing omdat zij de dag van de afrekening hebben vergeten |
وَمَا خَلَقْنَا السَّمَاءَ وَالْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا بَاطِلًا ۚ ذَٰلِكَ ظَنُّ الَّذِينَ كَفَرُوا ۚ فَوَيْلٌ لِّلَّذِينَ كَفَرُوا مِنَ النَّارِ (27) En Wij hebben de hemel en de aarde en wat er tussen beide is niet voor niets geschapen. Dat denken zij die ongelovig zijn. Wee hen die ongelovig zijn, wegens het vuur |
أَمْ نَجْعَلُ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ كَالْمُفْسِدِينَ فِي الْأَرْضِ أَمْ نَجْعَلُ الْمُتَّقِينَ كَالْفُجَّارِ (28) Of zullen Wij hen die geloven en de deugdelijke daden doen soms zo behandelen als hen die op de aarde verderf zaaien? Of behandelen Wij de godvrezenden als de overtreders |
كِتَابٌ أَنزَلْنَاهُ إِلَيْكَ مُبَارَكٌ لِّيَدَّبَّرُوا آيَاتِهِ وَلِيَتَذَكَّرَ أُولُو الْأَلْبَابِ (29) [De Koran] is een gezegend boek dat Wij naar jou hebben neergezonden, opdat zij de verzen ervan overdenken en opdat de verstandigen zich laten vermanen |
وَوَهَبْنَا لِدَاوُودَ سُلَيْمَانَ ۚ نِعْمَ الْعَبْدُ ۖ إِنَّهُ أَوَّابٌ (30) En Wij hebben aan Dawoed Soelaimaan geschonken, een voortreffelijk dienaar; hij was schuldbewust |
إِذْ عُرِضَ عَلَيْهِ بِالْعَشِيِّ الصَّافِنَاتُ الْجِيَادُ (31) Toen hem 's avonds de lichtvoetige renpaarden werden voorgeleid |
فَقَالَ إِنِّي أَحْبَبْتُ حُبَّ الْخَيْرِ عَن ذِكْرِ رَبِّي حَتَّىٰ تَوَارَتْ بِالْحِجَابِ (32) toen zei hij: "Ik heb bezit meer lief dan het gedenken van God" en toen zij uit het gezicht verdwenen |
رُدُّوهَا عَلَيَّ ۖ فَطَفِقَ مَسْحًا بِالسُّوقِ وَالْأَعْنَاقِ (33) Brengt ze naar mij terug." Toen begon hij ze over de benen en de halzen te strijken |
وَلَقَدْ فَتَنَّا سُلَيْمَانَ وَأَلْقَيْنَا عَلَىٰ كُرْسِيِّهِ جَسَدًا ثُمَّ أَنَابَ (34) Wij hadden Soelaimaan werkelijk aan verzoeking blootgesteld. En Wij zetten op zijn troon [iets wat alleen maar] een lichaam [was]. Toen betoonde hij zich schuldbewust |
قَالَ رَبِّ اغْفِرْ لِي وَهَبْ لِي مُلْكًا لَّا يَنبَغِي لِأَحَدٍ مِّن بَعْدِي ۖ إِنَّكَ أَنتَ الْوَهَّابُ (35) Hij zei: "Mijn Heer, vergeef mij en schenk mij een heerschappij die na mij voor niemand meer passend is; U bent de vrijgevige |
فَسَخَّرْنَا لَهُ الرِّيحَ تَجْرِي بِأَمْرِهِ رُخَاءً حَيْثُ أَصَابَ (36) En Wij maakten de wind aan hem dienstbaar, zodat die zich zachtjes op zijn bevel spoedde naar waar hij hem heen stuurde |
وَالشَّيَاطِينَ كُلَّ بَنَّاءٍ وَغَوَّاصٍ (37) En ook de satans, elke bouwer en duiker |
وَآخَرِينَ مُقَرَّنِينَ فِي الْأَصْفَادِ (38) en anderen in boeien aaneengeketend |
هَٰذَا عَطَاؤُنَا فَامْنُنْ أَوْ أَمْسِكْ بِغَيْرِ حِسَابٍ (39) Dit is Onze gave, geef overvloedig of terughoudend, zonder af te rekenen |
وَإِنَّ لَهُ عِندَنَا لَزُلْفَىٰ وَحُسْنَ مَآبٍ (40) Hij staat Ons na en heeft een goede terugkomst |
وَاذْكُرْ عَبْدَنَا أَيُّوبَ إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُ أَنِّي مَسَّنِيَ الشَّيْطَانُ بِنُصْبٍ وَعَذَابٍ (41) En denk aan Onze dienaar Ajjoeb, toen hij tot zijn Heer riep: "De satan heeft mij met tegenspoed en kwelling getroffen |
ارْكُضْ بِرِجْلِكَ ۖ هَٰذَا مُغْتَسَلٌ بَارِدٌ وَشَرَابٌ (42) Stamp met je voet, dit is water voor een koel bad en een dronk |
وَوَهَبْنَا لَهُ أَهْلَهُ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةً مِّنَّا وَذِكْرَىٰ لِأُولِي الْأَلْبَابِ (43) En Wij gaven hem zijn familie terug en nog eens zoveel met hen, uit barmhartigheid van Onze kant en als vermaning voor de verstandigen |
وَخُذْ بِيَدِكَ ضِغْثًا فَاضْرِب بِّهِ وَلَا تَحْنَثْ ۗ إِنَّا وَجَدْنَاهُ صَابِرًا ۚ نِّعْمَ الْعَبْدُ ۖ إِنَّهُ أَوَّابٌ (44) En "neem een bundel [twijgen] in je hand en sla ermee en breek je eed niet." Wij merkten dat hij geduldig had volhard, een voortreffelijk dienaar; hij was schuldbewust |
وَاذْكُرْ عِبَادَنَا إِبْرَاهِيمَ وَإِسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ أُولِي الْأَيْدِي وَالْأَبْصَارِ (45) En denk aan Onze dienaren Ibrahiem, Ishaak en Ja'koeb die kracht en inzicht hadden |
إِنَّا أَخْلَصْنَاهُم بِخَالِصَةٍ ذِكْرَى الدَّارِ (46) Wij hebben hen met iets bijzonders gekenmerkt: het denken aan de [laatste] woning |
وَإِنَّهُمْ عِندَنَا لَمِنَ الْمُصْطَفَيْنَ الْأَخْيَارِ (47) Bij Ons behoren zij bij de uitverkorenen, de goeden |
وَاذْكُرْ إِسْمَاعِيلَ وَالْيَسَعَ وَذَا الْكِفْلِ ۖ وَكُلٌّ مِّنَ الْأَخْيَارِ (48) En denk aan Isma'iel, al-Jasa? en Dzoe-l-Kifl. Ieder [van hen] behoorde tot de goeden |
هَٰذَا ذِكْرٌ ۚ وَإِنَّ لِلْمُتَّقِينَ لَحُسْنَ مَآبٍ (49) Dit is een vermaning. Voor de godvrezenden zal er een goede terugkomst zijn |
جَنَّاتِ عَدْنٍ مُّفَتَّحَةً لَّهُمُ الْأَبْوَابُ (50) De tuinen van 'Adn, waarvan de poorten voor hen open staan |
مُتَّكِئِينَ فِيهَا يَدْعُونَ فِيهَا بِفَاكِهَةٍ كَثِيرَةٍ وَشَرَابٍ (51) Daarin leunen zij achterover terwijl zij er om veel vruchten en drank kunnen vragen |
۞ وَعِندَهُمْ قَاصِرَاتُ الطَّرْفِ أَتْرَابٌ (52) En bij hen zijn even oude gezellinnen met afgewende blikken |
هَٰذَا مَا تُوعَدُونَ لِيَوْمِ الْحِسَابِ (53) Dit is wat jullie voor de dag van de afrekening wordt toegezegd |
إِنَّ هَٰذَا لَرِزْقُنَا مَا لَهُ مِن نَّفَادٍ (54) Dit is Onze voorziening; zij is onvergankelijk |
هَٰذَا ۚ وَإِنَّ لِلطَّاغِينَ لَشَرَّ مَآبٍ (55) Zo is het. Maar voor de onbeschaamden zal er een slechte terugkomst zijn |
جَهَنَّمَ يَصْلَوْنَهَا فَبِئْسَ الْمِهَادُ (56) De hel waarin zij zullen braden. Dat is pas een slechte rustplaats |
هَٰذَا فَلْيَذُوقُوهُ حَمِيمٌ وَغَسَّاقٌ (57) Zo is het. Laten zij het maar proeven: gloeiend water en etter |
وَآخَرُ مِن شَكْلِهِ أَزْوَاجٌ (58) en andere, gelijksoortige dingen |
هَٰذَا فَوْجٌ مُّقْتَحِمٌ مَّعَكُمْ ۖ لَا مَرْحَبًا بِهِمْ ۚ إِنَّهُمْ صَالُو النَّارِ (59) Dit is een groep die zich samen met jullie naar binnen stort. "Zij zijn niet welkom! Zij zullen braden in het vuur |
قَالُوا بَلْ أَنتُمْ لَا مَرْحَبًا بِكُمْ ۖ أَنتُمْ قَدَّمْتُمُوهُ لَنَا ۖ فَبِئْسَ الْقَرَارُ (60) Zij zeggen: "Nee hoor, jullie zijn niet welkom. Jullie hebben ons dit geleverd. Dat is pas een slechte standplaats |
قَالُوا رَبَّنَا مَن قَدَّمَ لَنَا هَٰذَا فَزِدْهُ عَذَابًا ضِعْفًا فِي النَّارِ (61) Zij zeggen: "Onze Heer, wie ons dit heeft geleverd, geef hem een dubbele bestraffing in het vuur |
وَقَالُوا مَا لَنَا لَا نَرَىٰ رِجَالًا كُنَّا نَعُدُّهُم مِّنَ الْأَشْرَارِ (62) En zij zeggen: "Waarom zien wij bepaalde mannen niet die wij tot de slechten rekenden |
أَتَّخَذْنَاهُمْ سِخْرِيًّا أَمْ زَاغَتْ عَنْهُمُ الْأَبْصَارُ (63) Hebben wij hen [onterecht] belachelijk gemaakt of kijken onze ogen langs hen heen |
إِنَّ ذَٰلِكَ لَحَقٌّ تَخَاصُمُ أَهْلِ النَّارِ (64) Dat is waar. [Zo is] het getwist van de bewoners van het vuur |
قُلْ إِنَّمَا أَنَا مُنذِرٌ ۖ وَمَا مِنْ إِلَٰهٍ إِلَّا اللَّهُ الْوَاحِدُ الْقَهَّارُ (65) Zeg: "Ik ben slechts een waarschuwer en er is geen andere god dan God, de ene, de albeheerser |
رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا الْعَزِيزُ الْغَفَّارُ (66) de Heer van de hemelen en de aarde en wat tussen beide is, de machtige, de vergever |
قُلْ هُوَ نَبَأٌ عَظِيمٌ (67) Zeg: "Het is een geweldige mededeling |
أَنتُمْ عَنْهُ مُعْرِضُونَ (68) waarvan jullie je afwenden |
مَا كَانَ لِيَ مِنْ عِلْمٍ بِالْمَلَإِ الْأَعْلَىٰ إِذْ يَخْتَصِمُونَ (69) Ik had geen kennis van de allerhoogste raad van voornaamsten, toen zij met elkaar twistten |
إِن يُوحَىٰ إِلَيَّ إِلَّا أَنَّمَا أَنَا نَذِيرٌ مُّبِينٌ (70) Aan mij is slechts geopenbaard dat ik een duidelijke waarschuwer ben |
إِذْ قَالَ رَبُّكَ لِلْمَلَائِكَةِ إِنِّي خَالِقٌ بَشَرًا مِّن طِينٍ (71) Toen jouw Heer tot de engelen zei: "Ik ga een mens uit klei scheppen |
فَإِذَا سَوَّيْتُهُ وَنَفَخْتُ فِيهِ مِن رُّوحِي فَقَعُوا لَهُ سَاجِدِينَ (72) En als Ik hem gevormd heb en hem iets van Mijn geest heb ingeblazen, valt dan in eerbiedige buiging voor hem neer |
فَسَجَدَ الْمَلَائِكَةُ كُلُّهُمْ أَجْمَعُونَ (73) En de engelen bogen zich allen tezamen eerbiedig voor hem neer |
إِلَّا إِبْلِيسَ اسْتَكْبَرَ وَكَانَ مِنَ الْكَافِرِينَ (74) Alleen Iblies niet, hij was hoogmoedig en behoorde tot de ongelovigen |
قَالَ يَا إِبْلِيسُ مَا مَنَعَكَ أَن تَسْجُدَ لِمَا خَلَقْتُ بِيَدَيَّ ۖ أَسْتَكْبَرْتَ أَمْ كُنتَ مِنَ الْعَالِينَ (75) Hij zei: "O Iblies, wat verhindert jou je eerbiedig neer te buigen voor wat Ik eigenhandig geschapen heb? Ben jij hoogmoedig of behoor jij tot hen die de overhand hebben |
قَالَ أَنَا خَيْرٌ مِّنْهُ ۖ خَلَقْتَنِي مِن نَّارٍ وَخَلَقْتَهُ مِن طِينٍ (76) Hij zei: "Ik ben beter dan hij, U hebt mij uit vuur geschapen en hem hebt U uit klei geschapen |
قَالَ فَاخْرُجْ مِنْهَا فَإِنَّكَ رَجِيمٌ (77) Hij zei: "Ga hier weg, jij zult door steniging vervloekt zijn |
وَإِنَّ عَلَيْكَ لَعْنَتِي إِلَىٰ يَوْمِ الدِّينِ (78) En Mijn vloek zal tot de oordeelsdag op je rusten |
قَالَ رَبِّ فَأَنظِرْنِي إِلَىٰ يَوْمِ يُبْعَثُونَ (79) Hij zei: "Mijn Heer, verleen mij uitstel tot de dag waarop zij worden opgewekte |
قَالَ فَإِنَّكَ مِنَ الْمُنظَرِينَ (80) Hij zei: "Jij behoort bij hen die uitstel hebben gekregen |
إِلَىٰ يَوْمِ الْوَقْتِ الْمَعْلُومِ (81) tot de dag van de vastgestelde tijd |
قَالَ فَبِعِزَّتِكَ لَأُغْوِيَنَّهُمْ أَجْمَعِينَ (82) Hij zei: "Bij Uw macht, ik zal hen zeker allen misleiden |
إِلَّا عِبَادَكَ مِنْهُمُ الْمُخْلَصِينَ (83) behalve Uw toegewijde dienaren onder hen |
قَالَ فَالْحَقُّ وَالْحَقَّ أَقُولُ (84) Hij zei: "De waarheid is -- en Ik spreek de waarheid |
لَأَمْلَأَنَّ جَهَنَّمَ مِنكَ وَمِمَّن تَبِعَكَ مِنْهُمْ أَجْمَعِينَ (85) Ik zal de hel met jou en met hen die jou volgen vullen, allen tezamen |
قُلْ مَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ وَمَا أَنَا مِنَ الْمُتَكَلِّفِينَ (86) Zeg: "Ik vraag jullie er geen loon voor en ik behoor niet tot hen die zichzelf [met zoiets] belasten |
إِنْ هُوَ إِلَّا ذِكْرٌ لِّلْعَالَمِينَ (87) Het is slechts een vermaning voor de wereldbewoners |
وَلَتَعْلَمُنَّ نَبَأَهُ بَعْدَ حِينٍ (88) En jullie zullen over een tijd de mededeling daarover kennen |