حم (1) H[aa?] Mpem |
عسق (2) [Ain] S[ien] K[aaf] |
كَذَٰلِكَ يُوحِي إِلَيْكَ وَإِلَى الَّذِينَ مِن قَبْلِكَ اللَّهُ الْعَزِيزُ الْحَكِيمُ (3) Zo openbaart God, de machtige, de wijze, aan jou en aan hen die er voor jouw tijd waren |
لَهُ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الْأَرْضِ ۖ وَهُوَ الْعَلِيُّ الْعَظِيمُ (4) Van Hem is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is en Hij is de verhevene, de geweldige |
تَكَادُ السَّمَاوَاتُ يَتَفَطَّرْنَ مِن فَوْقِهِنَّ ۚ وَالْمَلَائِكَةُ يُسَبِّحُونَ بِحَمْدِ رَبِّهِمْ وَيَسْتَغْفِرُونَ لِمَن فِي الْأَرْضِ ۗ أَلَا إِنَّ اللَّهَ هُوَ الْغَفُورُ الرَّحِيمُ (5) Bijna zouden de hemelen boven hen barsten; de engelen prijzen de lof van hun Heer en zij vragen om vergeving voor wie er op de aarde zijn. Is God niet de vergevende, de barmhartige |
وَالَّذِينَ اتَّخَذُوا مِن دُونِهِ أَوْلِيَاءَ اللَّهُ حَفِيظٌ عَلَيْهِمْ وَمَا أَنتَ عَلَيْهِم بِوَكِيلٍ (6) Van hen die zich in plaats van God beschermers genomen hebben is God een bewaker en jij bent niet voogd over hen |
وَكَذَٰلِكَ أَوْحَيْنَا إِلَيْكَ قُرْآنًا عَرَبِيًّا لِّتُنذِرَ أُمَّ الْقُرَىٰ وَمَنْ حَوْلَهَا وَتُنذِرَ يَوْمَ الْجَمْعِ لَا رَيْبَ فِيهِ ۚ فَرِيقٌ فِي الْجَنَّةِ وَفَرِيقٌ فِي السَّعِيرِ (7) En zo hebben Wij aan jou een Arabische Koran geopenbaard, opdat jij er de hoofdstad [Mekka] en wie er omheen wonen mee waarschuwt en opdat jij waarschuwt voor de dag van de bijeenzameling waaraan geen twijfel is: een groep in de tuin en een groep in de vuurgloed |
وَلَوْ شَاءَ اللَّهُ لَجَعَلَهُمْ أُمَّةً وَاحِدَةً وَلَٰكِن يُدْخِلُ مَن يَشَاءُ فِي رَحْمَتِهِ ۚ وَالظَّالِمُونَ مَا لَهُم مِّن وَلِيٍّ وَلَا نَصِيرٍ (8) En als God het gewild had zou Hij hen tot één gemeenschap gemaakt hebben, maar Hij laat in Zijn barmhartigheid binnengaan wie Hij wil. En de onrechtplegers hebben geen beschermer en geen helper |
أَمِ اتَّخَذُوا مِن دُونِهِ أَوْلِيَاءَ ۖ فَاللَّهُ هُوَ الْوَلِيُّ وَهُوَ يُحْيِي الْمَوْتَىٰ وَهُوَ عَلَىٰ كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ (9) Of hebben zij zich in plaats van Hem beschermers genomen? Maar God is de beschermer en Hij maakt de doden levend en Hij is almachtig |
وَمَا اخْتَلَفْتُمْ فِيهِ مِن شَيْءٍ فَحُكْمُهُ إِلَى اللَّهِ ۚ ذَٰلِكُمُ اللَّهُ رَبِّي عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ وَإِلَيْهِ أُنِيبُ (10) En waarover jullie het ook oneens zijn, het oordeel erover komt God toe. Dat is God, mijn Heer. Op Hem stel ik mijn vertrouwen en tot Hem wend ik mij schuldbewust |
فَاطِرُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ ۚ جَعَلَ لَكُم مِّنْ أَنفُسِكُمْ أَزْوَاجًا وَمِنَ الْأَنْعَامِ أَزْوَاجًا ۖ يَذْرَؤُكُمْ فِيهِ ۚ لَيْسَ كَمِثْلِهِ شَيْءٌ ۖ وَهُوَ السَّمِيعُ الْبَصِيرُ (11) De grondlegger van de hemelen en de aarde. Hij heeft uit jullie eigen midden echtgenotes voor jullie gemaakt en ook uit het vee paren; daarmee vermeerdert Hij jullie. Niets is aan Hem gelijk. Hij is de horende, de doorziende |
لَهُ مَقَالِيدُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ ۖ يَبْسُطُ الرِّزْقَ لِمَن يَشَاءُ وَيَقْدِرُ ۚ إِنَّهُ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلِيمٌ (12) Hij heeft de sleutels van de hemelen en de aarde. Hij voorziet ruimschoots in het levensonderhoud van wie Hij wil en ook met mate. Hij is alwetend |
۞ شَرَعَ لَكُم مِّنَ الدِّينِ مَا وَصَّىٰ بِهِ نُوحًا وَالَّذِي أَوْحَيْنَا إِلَيْكَ وَمَا وَصَّيْنَا بِهِ إِبْرَاهِيمَ وَمُوسَىٰ وَعِيسَىٰ ۖ أَنْ أَقِيمُوا الدِّينَ وَلَا تَتَفَرَّقُوا فِيهِ ۚ كَبُرَ عَلَى الْمُشْرِكِينَ مَا تَدْعُوهُمْ إِلَيْهِ ۚ اللَّهُ يَجْتَبِي إِلَيْهِ مَن يَشَاءُ وَيَهْدِي إِلَيْهِ مَن يُنِيبُ (13) Hij verordineert voor jullie van de godsdienst wat Hij aan Noeh had opgedragen en wat Wij aan jou geopenbaard hebben en wat Wij aan Ibrahiem, Moesa en 'Isa hadden opgedragen: Houdt de godsdienst in stand en splitst jullie daarin niet op in groepen. De veelgodendienaars vinden het erg waartoe jij hen oproept. God verkiest daartoe wie Hij wil en wijst wie schuldbewust is er de goede richting heen |
وَمَا تَفَرَّقُوا إِلَّا مِن بَعْدِ مَا جَاءَهُمُ الْعِلْمُ بَغْيًا بَيْنَهُمْ ۚ وَلَوْلَا كَلِمَةٌ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ إِلَىٰ أَجَلٍ مُّسَمًّى لَّقُضِيَ بَيْنَهُمْ ۚ وَإِنَّ الَّذِينَ أُورِثُوا الْكِتَابَ مِن بَعْدِهِمْ لَفِي شَكٍّ مِّنْهُ مُرِيبٍ (14) Zij splitsten zich uit onderlinge nijd pas nadat tot hen de kennis was gekomen in groepen op. En als er al niet eerder een woord van jouw Heer over een vastgestelde termijn gekomen was, dan was er tussen hen al een beslissing getroffen. Maar zij die na hen het boek als erfdeel hebben gekregen verkeren in hevige twijfel |
فَلِذَٰلِكَ فَادْعُ ۖ وَاسْتَقِمْ كَمَا أُمِرْتَ ۖ وَلَا تَتَّبِعْ أَهْوَاءَهُمْ ۖ وَقُلْ آمَنتُ بِمَا أَنزَلَ اللَّهُ مِن كِتَابٍ ۖ وَأُمِرْتُ لِأَعْدِلَ بَيْنَكُمُ ۖ اللَّهُ رَبُّنَا وَرَبُّكُمْ ۖ لَنَا أَعْمَالُنَا وَلَكُمْ أَعْمَالُكُمْ ۖ لَا حُجَّةَ بَيْنَنَا وَبَيْنَكُمُ ۖ اللَّهُ يَجْمَعُ بَيْنَنَا ۖ وَإِلَيْهِ الْمَصِيرُ (15) Doe daarom dus de oproep en handel correct zoals aan jou is bevolen en volg hun neigingen niet. En zeg: "Ik geloof in wat God als boek heeft neergezonden en aan mij is bevolen bij jullie rechtvaardig te handelen. God is onze Heer en jullie Heer; wij hebben onze daden en jullie hebben jullie daden. Er is tussen ons en jullie geen tegenspraak; God zal ons samenbrengen en bij Hem is de bestemming |
وَالَّذِينَ يُحَاجُّونَ فِي اللَّهِ مِن بَعْدِ مَا اسْتُجِيبَ لَهُ حُجَّتُهُمْ دَاحِضَةٌ عِندَ رَبِّهِمْ وَعَلَيْهِمْ غَضَبٌ وَلَهُمْ عَذَابٌ شَدِيدٌ (16) En van hen die over God redetwisten nadat aan Hem gehoor gegeven was, is de tegenspraak bij God weerlegd; op hen rust toorn en voor hen is er een strenge bestraffing |
اللَّهُ الَّذِي أَنزَلَ الْكِتَابَ بِالْحَقِّ وَالْمِيزَانَ ۗ وَمَا يُدْرِيكَ لَعَلَّ السَّاعَةَ قَرِيبٌ (17) God is het die het boek met de waarheid neergezonden heeft en ook de weegschaal. En hoe zul jij te weten komen of misschien het uur dichtbij is |
يَسْتَعْجِلُ بِهَا الَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِهَا ۖ وَالَّذِينَ آمَنُوا مُشْفِقُونَ مِنْهَا وَيَعْلَمُونَ أَنَّهَا الْحَقُّ ۗ أَلَا إِنَّ الَّذِينَ يُمَارُونَ فِي السَّاعَةِ لَفِي ضَلَالٍ بَعِيدٍ (18) Zij die er niet aan geloven willen het verhaasten, maar zij die eraan geloven hebben er ontzag voor. Zij weten dat het werkelijkheid is. Zeker, zij die over het uur twisten zijn ver afgedwaald |
اللَّهُ لَطِيفٌ بِعِبَادِهِ يَرْزُقُ مَن يَشَاءُ ۖ وَهُوَ الْقَوِيُّ الْعَزِيزُ (19) God is zachtmoedig voor Zijn dienaren, Hij voorziet wie Hij wil, en Hij is de sterke, de almachtige |
مَن كَانَ يُرِيدُ حَرْثَ الْآخِرَةِ نَزِدْ لَهُ فِي حَرْثِهِ ۖ وَمَن كَانَ يُرِيدُ حَرْثَ الدُّنْيَا نُؤْتِهِ مِنْهَا وَمَا لَهُ فِي الْآخِرَةِ مِن نَّصِيبٍ (20) Wie de oogst van het hiernamaals wenst, diens oogst vermeerderen Wij en wie de oogst van het tegenwoordige leven wenst, die geven Wij ervan, maar een aandeel in het hiernamaals heeft hij niet |
أَمْ لَهُمْ شُرَكَاءُ شَرَعُوا لَهُم مِّنَ الدِّينِ مَا لَمْ يَأْذَن بِهِ اللَّهُ ۚ وَلَوْلَا كَلِمَةُ الْفَصْلِ لَقُضِيَ بَيْنَهُمْ ۗ وَإِنَّ الظَّالِمِينَ لَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ (21) Of hebben zij [zogenaamde] metgezellen [van God] die voor hen van de godsdienst dat verordineren wat God niet toegestaan heeft? En als er niet een beschikkingswoord geweest was dan was er tussen hen al een beslissing getroffen. Voor de onrechtplegers is er echt een pijnlijke bestraffing |
تَرَى الظَّالِمِينَ مُشْفِقِينَ مِمَّا كَسَبُوا وَهُوَ وَاقِعٌ بِهِمْ ۗ وَالَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ فِي رَوْضَاتِ الْجَنَّاتِ ۖ لَهُم مَّا يَشَاءُونَ عِندَ رَبِّهِمْ ۚ ذَٰلِكَ هُوَ الْفَضْلُ الْكَبِيرُ (22) Jij zult dan de onrechtplegers terug zien deinzen voor wat zij begaan hebben, terwijl het hen overvalt. Maar zij die geloven en de deugdelijke daden doen zullen in de hoven van de tuinen zijn. Zij hebben bij hun Heer wat zij willen. Dat is de grote goedgunstigheid |
ذَٰلِكَ الَّذِي يُبَشِّرُ اللَّهُ عِبَادَهُ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ ۗ قُل لَّا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ أَجْرًا إِلَّا الْمَوَدَّةَ فِي الْقُرْبَىٰ ۗ وَمَن يَقْتَرِفْ حَسَنَةً نَّزِدْ لَهُ فِيهَا حُسْنًا ۚ إِنَّ اللَّهَ غَفُورٌ شَكُورٌ (23) Dat is het goede nieuws dat God verkondigt aan Zijn dienaren die geloven en de deugdelijke daden doen. Zeg: "Ik vraag er geen loon voor, slechts de [normale] vriendelijkheid van verwanten." En als iemand een goede daad doet, dan zullen Wij het goede daarin voor hem vermeerderen. God is vergevend en dank betuigend |
أَمْ يَقُولُونَ افْتَرَىٰ عَلَى اللَّهِ كَذِبًا ۖ فَإِن يَشَإِ اللَّهُ يَخْتِمْ عَلَىٰ قَلْبِكَ ۗ وَيَمْحُ اللَّهُ الْبَاطِلَ وَيُحِقُّ الْحَقَّ بِكَلِمَاتِهِ ۚ إِنَّهُ عَلِيمٌ بِذَاتِ الصُّدُورِ (24) Of zeggen zij: "Hij heeft over God een leugen verzonnen"? Als God wil verzegelt Hij jouw hart. God wist de onzin uit en bevestigt de waarheid met Zijn woorden. Hij weet wat er binnen in de harten is |
وَهُوَ الَّذِي يَقْبَلُ التَّوْبَةَ عَنْ عِبَادِهِ وَيَعْفُو عَنِ السَّيِّئَاتِ وَيَعْلَمُ مَا تَفْعَلُونَ (25) Hij is het die het berouw van Zijn dienaren aanneemt en de slechte daden niet aanrekent en Hij weet wat jullie doen |
وَيَسْتَجِيبُ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ وَيَزِيدُهُم مِّن فَضْلِهِ ۚ وَالْكَافِرُونَ لَهُمْ عَذَابٌ شَدِيدٌ (26) En Hij verhoort hen die geloven en de deugdelijke daden doen en Hij zal hun van Zijn goedgunstigheid nog meer geven. Maar de ongelovigen, voor hen is er een strenge bestraffing |
۞ وَلَوْ بَسَطَ اللَّهُ الرِّزْقَ لِعِبَادِهِ لَبَغَوْا فِي الْأَرْضِ وَلَٰكِن يُنَزِّلُ بِقَدَرٍ مَّا يَشَاءُ ۚ إِنَّهُ بِعِبَادِهِ خَبِيرٌ بَصِيرٌ (27) En als God ruimschoots in het levensonderhoud van Zijn dienaren zou voorzien dan zouden zij zich op de aarde onrechtmatig gedragen, maar Hij laat wat Hij wil met mate neerdalen. God is over Zijn dienaren goed ingelicht en Hij doorziet hen |
وَهُوَ الَّذِي يُنَزِّلُ الْغَيْثَ مِن بَعْدِ مَا قَنَطُوا وَيَنشُرُ رَحْمَتَهُ ۚ وَهُوَ الْوَلِيُّ الْحَمِيدُ (28) Hij is het die de regen laat neerdalen nadat zij de hoop hadden opgegeven en Hij spreidt Zijn barmhartigheid uit; Hij is de beschermheer, de lofwaardige |
وَمِنْ آيَاتِهِ خَلْقُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَثَّ فِيهِمَا مِن دَابَّةٍ ۚ وَهُوَ عَلَىٰ جَمْعِهِمْ إِذَا يَشَاءُ قَدِيرٌ (29) Tot Zijn tekenen behoort de schepping van de hemelen en de aarde en de dieren die Hij erop heeft verspreid. En als Hij wil is Hij bij machte om hen bijeen te brengen |
وَمَا أَصَابَكُم مِّن مُّصِيبَةٍ فَبِمَا كَسَبَتْ أَيْدِيكُمْ وَيَعْفُو عَن كَثِيرٍ (30) En het onheil dat jullie treft, het is voor wat jullie handen begaan hebben. Maar Hij scheldt veel kwijt |
وَمَا أَنتُم بِمُعْجِزِينَ فِي الْأَرْضِ ۖ وَمَا لَكُم مِّن دُونِ اللَّهِ مِن وَلِيٍّ وَلَا نَصِيرٍ (31) En jullie kunnen er op aarde niets tegen doen en jullie hebben buiten God geen beschermer noch helper |
وَمِنْ آيَاتِهِ الْجَوَارِ فِي الْبَحْرِ كَالْأَعْلَامِ (32) En tot Zijn tekenen behoren de schepen die als bergen op de zee varen |
إِن يَشَأْ يُسْكِنِ الرِّيحَ فَيَظْلَلْنَ رَوَاكِدَ عَلَىٰ ظَهْرِهِ ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّكُلِّ صَبَّارٍ شَكُورٍ (33) Als Hij wil laat Hij de wind gaan liggen zodat zij bewegingloos op haar oppervlak blijven liggen. Daarin zijn zeker tekenen voor ieder die geduldig volhardt en die dank betuigt |
أَوْ يُوبِقْهُنَّ بِمَا كَسَبُوا وَيَعْفُ عَن كَثِيرٍ (34) Of Hij laat ze ondergaan voor wat zij begaan hebben. Maar Hij scheldt veel kwijt |
وَيَعْلَمَ الَّذِينَ يُجَادِلُونَ فِي آيَاتِنَا مَا لَهُم مِّن مَّحِيصٍ (35) Zij die over Zijn tekenen twisten moeten maar weten dat er voor hen geen ontsnapping is |
فَمَا أُوتِيتُم مِّن شَيْءٍ فَمَتَاعُ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ۖ وَمَا عِندَ اللَّهِ خَيْرٌ وَأَبْقَىٰ لِلَّذِينَ آمَنُوا وَعَلَىٰ رَبِّهِمْ يَتَوَكَّلُونَ (36) Wat jullie ook gegeven is, het is het genot van het tegenwoordige leven, maar wat van God komt is beter en onvergankelijker voor hen die geloven en hun vertrouwen op hun Heer stellen |
وَالَّذِينَ يَجْتَنِبُونَ كَبَائِرَ الْإِثْمِ وَالْفَوَاحِشَ وَإِذَا مَا غَضِبُوا هُمْ يَغْفِرُونَ (37) en die de grote zonden en gruwelijkheden vermijden en wanneer zij boos worden toch vergevensgezind zijn |
وَالَّذِينَ اسْتَجَابُوا لِرَبِّهِمْ وَأَقَامُوا الصَّلَاةَ وَأَمْرُهُمْ شُورَىٰ بَيْنَهُمْ وَمِمَّا رَزَقْنَاهُمْ يُنفِقُونَ (38) en die gehoor geven aan hun Heer en de salaat verrichten, wier beleid onderling beraad is en die van wat Wij hun voor hun levensonderhoud gegeven hebben bijdragen geven |
وَالَّذِينَ إِذَا أَصَابَهُمُ الْبَغْيُ هُمْ يَنتَصِرُونَ (39) en die weerstand bieden wanneer hen gewelddadigheid treft |
وَجَزَاءُ سَيِّئَةٍ سَيِّئَةٌ مِّثْلُهَا ۖ فَمَنْ عَفَا وَأَصْلَحَ فَأَجْرُهُ عَلَى اللَّهِ ۚ إِنَّهُ لَا يُحِبُّ الظَّالِمِينَ (40) De vergelding voor een slechte daad is een overeenkomstige slechte daad. Maar als iemand kwijtscheldt en het weer goedmaakt, dan is zijn beloning Gods taak; Hij bemint de onrechtplegers niet |
وَلَمَنِ انتَصَرَ بَعْدَ ظُلْمِهِ فَأُولَٰئِكَ مَا عَلَيْهِم مِّن سَبِيلٍ (41) Maar zij die weerstand bieden nadat hun onrecht is aangedaan, hun kan men niets verwijten |
إِنَّمَا السَّبِيلُ عَلَى الَّذِينَ يَظْلِمُونَ النَّاسَ وَيَبْغُونَ فِي الْأَرْضِ بِغَيْرِ الْحَقِّ ۚ أُولَٰئِكَ لَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ (42) Wel kan men hun iets verwijten die de mensen onrecht aandoen en die zich zonder enig recht op de aarde onrechtmatig gedragen; zij zijn het voor wie er een pijnlijke bestraffing is |
وَلَمَن صَبَرَ وَغَفَرَ إِنَّ ذَٰلِكَ لَمِنْ عَزْمِ الْأُمُورِ (43) En als iemand geduldig volhardt en vergevensgezind blijft, dan is dat een zaak van vastbeslotenheid |
وَمَن يُضْلِلِ اللَّهُ فَمَا لَهُ مِن وَلِيٍّ مِّن بَعْدِهِ ۗ وَتَرَى الظَّالِمِينَ لَمَّا رَأَوُا الْعَذَابَ يَقُولُونَ هَلْ إِلَىٰ مَرَدٍّ مِّن سَبِيلٍ (44) Wie door God tot dwaling gebracht wordt heeft daarna geen beschermer meer. En je ziet de onrechtplegers zeggen wanneer zij de bestraffing zien: "Is er nog een weg om terug te keren |
وَتَرَاهُمْ يُعْرَضُونَ عَلَيْهَا خَاشِعِينَ مِنَ الذُّلِّ يَنظُرُونَ مِن طَرْفٍ خَفِيٍّ ۗ وَقَالَ الَّذِينَ آمَنُوا إِنَّ الْخَاسِرِينَ الَّذِينَ خَسِرُوا أَنفُسَهُمْ وَأَهْلِيهِمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ ۗ أَلَا إِنَّ الظَّالِمِينَ فِي عَذَابٍ مُّقِيمٍ (45) En jij ziet dat zij, deemoedig door de vernedering, eraan worden blootgesteld, terwijl zij steels uit de ooghoeken kijken. Maar zij die geloven zeggen: "De verliezers zijn zij die zichzelf en hun families verliezen op de opstandingsdag." Zeker, de onrechtplegers bevinden zich in een blijvende bestraffing |
وَمَا كَانَ لَهُم مِّنْ أَوْلِيَاءَ يَنصُرُونَهُم مِّن دُونِ اللَّهِ ۗ وَمَن يُضْلِلِ اللَّهُ فَمَا لَهُ مِن سَبِيلٍ (46) Zij hebben geen beschermers die hen in plaats van God kunnen helpen. Wie door God tot dwaling wordt gebracht, voor hem is er geen weg |
اسْتَجِيبُوا لِرَبِّكُم مِّن قَبْلِ أَن يَأْتِيَ يَوْمٌ لَّا مَرَدَّ لَهُ مِنَ اللَّهِ ۚ مَا لَكُم مِّن مَّلْجَإٍ يَوْمَئِذٍ وَمَا لَكُم مِّن نَّكِيرٍ (47) Geeft gehoor aan jullie Heer voordat er van God een dag komt waarvan geen terugkeer meer is. Voor jullie is er geen toevluchtsoord op die dag, noch een mogelijkheid te ontkennen |
فَإِنْ أَعْرَضُوا فَمَا أَرْسَلْنَاكَ عَلَيْهِمْ حَفِيظًا ۖ إِنْ عَلَيْكَ إِلَّا الْبَلَاغُ ۗ وَإِنَّا إِذَا أَذَقْنَا الْإِنسَانَ مِنَّا رَحْمَةً فَرِحَ بِهَا ۖ وَإِن تُصِبْهُمْ سَيِّئَةٌ بِمَا قَدَّمَتْ أَيْدِيهِمْ فَإِنَّ الْإِنسَانَ كَفُورٌ (48) Als zij zich afwenden? Wij hebben jou niet als bewaker tot hen gezonden. Jij hebt slechts de plicht van de verkondiging. En wanneer Wij van Onze kant de mens barmhartigheid laten proeven, dan verheugt hij zich erover, maar als hem kwaad treft om wat hun handen eerder gedaan hebben dan is de mens ondankbaar |
لِّلَّهِ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ ۚ يَخْلُقُ مَا يَشَاءُ ۚ يَهَبُ لِمَن يَشَاءُ إِنَاثًا وَيَهَبُ لِمَن يَشَاءُ الذُّكُورَ (49) God heeft de heerschappij over de hemelen en de aarde. Hij schept wat Hij wil; hij schenkt aan wie Hij wil vrouwelijk en aan wie Hij wil mannelijk nageslacht |
أَوْ يُزَوِّجُهُمْ ذُكْرَانًا وَإِنَاثًا ۖ وَيَجْعَلُ مَن يَشَاءُ عَقِيمًا ۚ إِنَّهُ عَلِيمٌ قَدِيرٌ (50) Of Hij geeft beide, mannelijk en vrouwelijk. En Hij maakt kinderloos wie Hij wil; Hij is wetend en vrij machtig |
۞ وَمَا كَانَ لِبَشَرٍ أَن يُكَلِّمَهُ اللَّهُ إِلَّا وَحْيًا أَوْ مِن وَرَاءِ حِجَابٍ أَوْ يُرْسِلَ رَسُولًا فَيُوحِيَ بِإِذْنِهِ مَا يَشَاءُ ۚ إِنَّهُ عَلِيٌّ حَكِيمٌ (51) En het is een mens niet gegeven dat God tot hem spreekt, anders dan door openbaring of vanachter een afscheiding of doordat Hij een gezant zendt die met Zijn toestemming openbaart wat Hij wil. Hij is verheven en wijs |
وَكَذَٰلِكَ أَوْحَيْنَا إِلَيْكَ رُوحًا مِّنْ أَمْرِنَا ۚ مَا كُنتَ تَدْرِي مَا الْكِتَابُ وَلَا الْإِيمَانُ وَلَٰكِن جَعَلْنَاهُ نُورًا نَّهْدِي بِهِ مَن نَّشَاءُ مِنْ عِبَادِنَا ۚ وَإِنَّكَ لَتَهْدِي إِلَىٰ صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ (52) Zo hebben Wij aan jou een geest door Onze beschikking geopenbaard. Jij wist niet wat het boek, noch wat het geloof was, maar Wij hebben het tot een licht gemaakt waarmee Wij van Onze dienaren wie Wij willen de goede richting wijzen. En jij, jij wijst de richting naar een juiste weg |
صِرَاطِ اللَّهِ الَّذِي لَهُ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الْأَرْضِ ۗ أَلَا إِلَى اللَّهِ تَصِيرُ الْأُمُورُ (53) naar de weg van God, van wie is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is. Zeker, aan God worden uiteindelijk alle zaken voorgelegd |